Wie kan dan zalig worden

Tekst: Wie kan dan zalig worden?
“En zij stonden nog meer versteld en zeiden tegen elkaar: Wie kan dan zalig worden? Maar Jezus keek hen aan en zei: Bij de mensen is het onmogelijk, maar niet bij God; want bij God zijn alle dingen mogelijk.”
Markus 10:26,27

Er komt iemand naar Jezus toegesneld. Het is een rijke jongeman, zo vermelden Mattheüs en Markus. Lukas vertelt ons dat deze rijke man een ‘overste’ (van de synagoge) was. Dat was in Jezus’ dagen een vooraanstaande functie. Een overste van de synagoge zorgde voor de administratie van de synagoge, regelde de (s)preekbeurten en vervulde de rol van rechter tijdens meningsverschillen in de gemeenschap en vertegenwoordigde de synagoge buiten de lokale gemeenschap.
Deze rijke jongeman heeft een hoge pet op van Jezus! Dat valt direct al op te maken uit de manier waarop hij tot Jezus komt: hij valt voor Jezus op de knieën. Maar daar blijft het niet bij. Direct doet hij erop volgen: ‘goede Meester’. En vervolgens stelt hij Jezus ook een vraag, rechtstreeks vanuit zijn hart: “Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?”

Tjonge… dat zijn nog eens vragen! Dan gaat echt wezenlijk over iets. Ik vind het werkelijk schitterend als jongeren en ouderen zulke wezenlijke vragen stellen. Vragen die gaan over de zin van het leven. Vragen over de juiste levenswijze. Vragen die gaan over de verhouding tot/met God. "Wat moet ik doen...?” Deze jongeman draait er niet om heen. “Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” Deze vraag getuigt van openhartigheid, denkwerk en van het laten spreken van je geweten. Dat is zó waardevol en zó belangrijk!

De spannende vraag die echter volgt is: wat te doen met het antwoord dat Jezus geeft? Want Jezus reactie kan ons op het eerste gehoor verbazen. In plaats van de vraag met beide handen vast te pakken, gaat Jezus eerst in op de manier waarop Hij door de rijke jongeman wordt aangesproken: “Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God.”
Als je dat zo leest denk je toch: nou zeg, dat is toch geen sympathieke reactie van Jezus?  Zegt die jongeman zoiets moois en stelt hij zo’n wezenlijke vraag en dan reageert Jezus vervolgens zo! Toch moeten we geen negatieve conclusie trekken of aanstoot nemen aan Jezus’ reactie. Want nooit –let wel: nooit!– is het zonder reden als Jezus’ onverwachts uit de hoek komt. Jezus’ kent en doorziet ons mensen door en door. En Jezus weet dat deze jongeman Hem niet alleen ‘goed’ vindt, maar ook dat hij het tamelijk goed met zichzelf getroffen heeft. Hij vindt Jezus een ‘goede Meester’; zichzelf vindt hij een ‘goede overste’. Dat blijkt uit het vervolg. Daar wringt hier de schoen en precies daarom reageert Jezus hier op deze manier.
 
En nadat Jezus vervolgens –met verwijzing naar de tien geboden– geantwoord heeft over wat de jongeman moet doen (19) om het eeuwige leven te beërven (Jezus legt hiermee de bal als het ware op de penaltystip), reageert de jongeman als een schot voor open doel: “al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af” (20).  Dit antwoord doet ons misschien wat vreemd aan, maar wanneer je het plaatst in de cultuur waarin dit gezegd wordt dan begrijp je het beter. Het is namelijk een typisch Joodse gedachte dat je door ‘werken’ God behaagt. Het onderhouden van Gods geboden deed je om God te behagen en om zó het eeuwige leven te verkrijgen. Nu, dat heeft deze jongeman altijd uiterst serieus genomen. Vandaar zijn reactie waarin hij volmondig uitspreekt dat hij altijd al ‘goed(e werken) gedaan heeft’. En je ziet als het ware die jongeman vanuit zijn geknielde houding voor Jezus zitten en verwachtingsvol naar Hem opkijken. Hoe zal Jezus hier op reageren? Gaat Hij nu zeggen dat de jongeman zó inderdaad het eeuwige leven zal beërven?

Tijdens het pastoraat ontmoet ik geregeld mensen die, als het in het gesprek gaat over God en geloof, over leven en sterven, reageren: “Ik heb altijd netjes geleefd. Ik maak me niet druk over wat er komt na de dood.” Welgemeend vinden ze zichzelf eigenlijk best netjes genoeg om de hemel (en dus het eeuwige leven) te kunnen beërven.

Hoe reageert Jezus? Over de blik van de jongeman tot Jezus schrijft Markus niets. Omgekeerd schrijft hij wel over Jezus’ blik tot de jongeman: “Jezus keek hem aan en had hem lief (…)”. Er zijn ook vertalingen die hier zeggen: “Jezus keek hem liefdevol aan (…)”. Beide vertalingen zijn mogelijk, al is de eerste vertaling wel nauwkeuriger. Want Jezus kijkt hem niet alleen liefdevol aan, maar als Jezus hem aankijkt, dan voelt Jezus innerlijk ook daadwerkelijk sympathie voor deze jongeman. Hij is met innerlijke ontferming over hem bewogen en ziet dat hij niet weet wat er bij hem ontbreekt. Jezus weet dat echter wel, want Hij kent het hart van de jongeman. Graag besteedt Hij zijn aandacht en liefde aan hem om hem zó de zin van het leven te doen ontdekken. En daarvoor is slechts één ding nodig.

Eén ding maar. Wat dan? Nu, kijk eens naar vers 19. Daar noemt Jezus de zes geboden van de zgn. tweede tafel van de decaloog. Dat zijn dus de geboden die horen bij het tweede gebod uit de samenvatting van de wet en die handelen over de relatie tussen jou en je naaste. Daarop had deze jongeman geantwoord: “al deze dingen heb ik in acht genomen”. Maar Jezus wéét als geen ander dat bij deze jongeman de schoen wringt bij de eerste wetstafel die handelt over de relatie tussen jou en God. In díe relatie speelt er iets dat nog helemaal in de weg staat om God echt lief te hebben boven alles!

Ik ben er van overtuigd dat er bij heel veel christenen ook één of meerdere dingen zijn die in (de) relatie tot de Heere een obstakel vormen. Zeker, we menen te leven op een christelijke manier. We lezen uit de Bijbel, gedragen ons hopelijk doorgaans netjes, ondersteunen goede doelen en we komen geregeld (??) naar de kerk en geven ‘thuis’ als bij iemand in onze omgeving ‘de nood aan de man’ is. En op basis hiervan voelen we ons eigenlijk best een ‘goede christen’. Maar weet u/jij al of je werkelijk het eeuwige leven zult beërven? Bent u/jij ten diepste al los gekomen, los gemaakt van alles (geld, goederen, rijkdom etc.) hier op aarde en weet je er van dat ook voor jou dé schat in de hemel is? Waar leven wij van en waar leven wij voor? Op die vragen moeten we eerlijk antwoord geven. Volgen we in het dagelijkse leven de Heere Jezus, koste wat kost? Dragen we met vreugde het kruis van het geloof? Weet: voor het op¬nemen van het kruis hebben we echt twee lege handen nodig en een hart, dat op de goede plek zit, nl. een hart dat leeft van genade alleen!

Als de rijke jongeman Jezus’ antwoord hoort, is hij teleurgesteld. Hij haakt (voorlopig?) af. Het prijskaartje dat hangt aan het volgen van Jezus is voor hem (vooralsnog?) te hoog. Erg jammer, want hij hoefde nog maar één ding te doen –of beter gezegd: hij hoefde slechts één ding los te laten om Jezus te kunnen volgen (21) en om zó het eeuwige leven te ontvangen. Maar alles verkopen om vervolgens van genade te leven… dat is voor hem (vooralsnog?) een brug te ver. Bedroefd gaat hij weg.
De discipelen staan er verbaasd bij te kijken. Stelt Jezus echt zulke hoge voorwaarden voor het navolgen van Hem? Jezus legt hen tot tweemaal toe uit dat het heel moeilijk is voor een rijke om in Gods Koninkrijk in te gaan. (23-24) Met een beeld maakt Hij de zaak nog duidelijker. Maar met dat beeld slaat bij de discipelen de verbazing om in verslagenheid. Want als het werkelijk zo ligt, hoe komt het dan ooit goed? Dan kunnen zij het ingaan in Gods Koninkrijk ook wel vergeten. Dan kan ieder mens het wel vergeten: “Wie kan dan zalig worden?”

En dan staat er in dit gedeelte voor de tweede keer dat Jezus ‘aankijkt’. Eerst keek Jezus de rijke jongeman aan (21) en “Hij had hem lief”. Nu kijkt Hij zijn discipelen aan (27) en hen noemde hij zojuist “kinderen”. Jezus gaat eerlijk maar vooral ook in liefdevolle bewogenheid in op oprechte vragen en worstelingen. Hij leert hen als de zachtmoedige en nederige van hart en zegt hen: “bij de mensen is het on¬mogelijk!” De discipelen zien het goed. Zalig worden is niet iets dat zíj kunnen. Ingaan in Gods Koninkrijk is voor mensen onmogelijk. Die les geeft Jezus aan Zijn kinderen mee. Zijn Woorden gelden ook ons. Zalig worden is bij de mensen onmogelijk. Dat leren we op de school van de Heilige Geest. In alle zachtmoedigheid wordt dit Woord in ons geplant, opdat wij alle vertrouwen op iets van onszelf en op alles buiten Christus zullen opzeggen. Gods Woord is een woord dat diep insnijdt in ons leven: “bij de mensen is het onmogelijk (…)”.  
Maar hier zet Jezus vervolgens geen punt! Hij vervolgt: “maar niet bij God! Want alle dingen zijn mogelijk bij God.” Voor het ingaan in Gods Koninkrijk verwijst Jezus ons naar God. Hij zorgt ervoor, dat wij wél kunnen in¬gaan. Daarom was Jezus ook op weg naar Jeruzalem en daarom spreekt Hij over het kruis opnemen. Ingaan in Gods Koninkrijk kan doordat we met Hem begraven worden in Zijn dood en met Hem opstaan in een nieuw leven. En om deze unieke en genadige mogelijkheid van God tot ons door te laten dringen, laat Jezus ons wel eens vast lopen met Zijn (ant)woorden. Opdat we erachter komen dat we zonder Christus –hoe rijk we mogelijk ook zijn– straatarm zijn, zelfs al werken we ons een slag in de rondte om Gods wet te vervullen. Maar wie het werkelijk alléén van Hem, de Gekruisigde, leert verwachten, die is de Koning te rijk.

Dit evangelie heeft de Heere sinds de Reformatie, welke wij D.V. 31 oktober gedenken, opnieuw in alle eerlijkheid en helderheid tot ons doen komen. En in liefdevolle bewogenheid laat Christus door Zijn Geest dit evangelie vandaag nóg klinken: “Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huisgenoten” (Hand. 16:31). Wat is uw/jouw reactie op deze boodschap?

Ds. G. van den Berg