Verlangen naar opwekking

“Maar nu, luister Jakob, Mijn dienaar, Israël, die Ik verkozen heb! Zo zegt de HEERE (…) Ik zal water gieten op het dorstige en stromen op het droge. Ik zal Mijn Geest op uw nageslacht gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Zij zullen opkomen tussen het gras als wilgen aan de waterstromen. De één zal zeggen: Ik ben van de HEERE, de ander zal zich noemen met de naam Jakob, weer een ander zal met zijn hand schrijven: Van de HEERE, en de erenaam Israël aannemen.” (Jesaja 44: 1 t/m5)

Zelf lezen: Ezechiël 37

Dat het in Nederland niet goed gaat met de kerk, is allang en breed geen nieuws meer. Iedere week sluit er wel ergens in ons land een kerk de kerkdeuren. En nog maar hier en daar zit een kerk werkelijk ‘vol’. Was kerkverlating 30 jaar geleden nog iets van ‘ver van ons bed’, daar is het nu dichtbij gekomen; het speelt overal. In het pastoraat kom je er ook zeer geregeld mee in aanraking. In wiens familiekring is het niet aan de orde? Wat kan deze ontwikkeling ons in verwarring brengen. Het heeft vaak zo’n zuigende werking naar beneden. En het doet pijn om in een steeds leger wordende kerk nog je plaats in te nemen.

Maar ook binnen de kerk lijkt het allemaal soms zó dor en doods. De dominee staat iedere zondag te preken en de nog aanwezige mensen horen het beleeft aan. Maar gebeurt er nog wel iets? Wordt God nog wel ervaren? Wanneer zijn mensen voor het laatst echt aangesproken door de Bijbel? Wanneer wordt er nog echt van harte gebeden?
Wat kun je ook in je eigen hart een ongelooflijke dorheid en ongeloof tegenkomen. Dat je soms bij jezelf denkt: waarom doe ik het eigenlijk nog of waar doe ik het nog voor?
Alles wijst erop dat we als kerk en ook persoonlijk een opwekking nodig hebben; dat de Heilige Geestkrachtig en heerlijk gaat werken. Dat God weer een heerlijke werkelijkheid wordt! Dat koude harten weer warm worden, lege harten vol en onverschillige harten van liefde gaan branden, net zoals op de Pinksterdag. Jesaja heeft het er over: “Water op het dorstige en stromen op het droge.” Laat dit ons gebed zijn: “Heere, giet water op mijn dorstige ziel en giet stromen uit op de dorre kerken en op Jakob, Uw dienaar, Israël.”

Of durven we inmiddels misschien ook niet meer te bidden? Zijn we zó verwachting loos geworden? Als dat zó is, dan is het goed om elkaar inderdaad te herinneren aan Pinksteren. Want ook al liggen de 1ste Pinksterdagen inmiddels ver achter ons, we leven nog altijd in de Pinkstertijd! We leven nog altijd in de tijd van de Geest Die is uitgestort en die de eeuwen door opwekkingen heeft gegeven. De God van de 1ste Pinksterdag leeft nog en is onveranderd!

Een opwekking is hard nodig. Dat de kerk weer leeft en bloeit. Dat jongeren en ouderen de Heere weer vurig liefhebben en volgen. Dat Nederland weer terugkeert naar God en Zijn dienst. Maar is daarop hopen niet een utopie? Dat is toch onmogelijk? De goddeloosheid en de onverschilligheid zijn zó ontzettend groot; ons land is zó doortrokken van zonde en het moderne denken zit zó diep in ons. Het is toch een illusie om te denken dat dit tij nog valt te keren? Eerlijk is eerlijk: wie denkt er zó niet? Wie heeft er nog de euvele moed om anders te denken, laat staan anders te hopen?
Nu, inderdaad, wanneer we afgaan op ons verstand, dan zegt ons verstand ons in alle redelijkheid: “dit gaat ‘m niet meer worden. Je bent ‘at the end’, hier in Nederland bezig met het trekken aan een dood paard. Je zet je in voor een doodlopende zaak.” Maar hier maakt ons verstand een grote denkfout! Alsof God afhankelijk zou zijn van de omstandigheden. Alsof God alléén nog kan werken als er ergens nog een beetje hoop is en dus niet dáár waar de omstandigheden ‘hopeloos’ zijn. Alsof God aanknopingspunten nodig zou hebben om te kunnen werken! Als dat zó zou zijn, als dát waar was… já, dán zag het er slecht uit!

Maar nu het wonder, waar ons menselijke brein niet meer rekent en waar wij mensen vaak geen rekening (meer) mee houden! Het wonder is, dat onze God helemaal geen aanknopingspunt of begin nodig heeft. Want God Zélf is het begin! God werkt waar niets is! Daar getuigt niet alleen Jesaja van, God laat die boodschap ook via Ezechiël klinken. Kijk maar eens mee over de schouder van Ezechiël. Ezechiël zit in een vallei vol skeletten en schedels. Het is een huiveringwekkende aanblik. Dat is de toestand van Israël in Ezechiëls dagen. En moeten we niet zeggen: dat is ook de toestand van Israël heden ten dage! En de toestand van ons eigen land en volk ziet er niet minder troosteloos uit. En misschien is uw/jouw eigen hart er ook wel zó aan toe. Dorre boel, dorre beenderen, zéér dor, doods, geen sprankje leven en dus ook geen sprankje hoop meer te ontdekken. Wie er gewoon héél realistisch naar kijkt en nuchter de boel analyseert, die kan maar tot één conclusie komen: het is afgelopen!
Maar wacht even! Kijk nog eens even wat langer over de schouder van Ezechiël mee! En luister eens naar wat ook Ezechiël hoort! Daar is het geluid van een wind! ’t Blijkt de wind van de Geest te zijn. En kijk eens wat er gebeurt, daar waar de wind van Gods Geest over de vallei vol skeletten gaat waaien? Dan komt er leven in de dorre beenderen! Ongelooflijk! Já, voor ons verstand: ongelooflijk en onbegrijpelijk. Maar: wat nu bij de mensen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God!

De toestand van onze kerk, van ons land en van Israël is uitermate zorgelijk. Maar Jesaja 44 en Ezechiël 37 verbieden ons om te wanhopen. En dat niet alléén omdat niets voor de Heere onmogelijk is! Maar God geeft ons ook héél concreet wind in de zeilen. De wind van de beloften! Gods beloften die we ván de Geest en dóór de Geest ontvangen hebben. Het is immers door Zijn stuwkracht dat we nog altijd gemeente zijn rondom het beloftewoord! En spreekt dat beloftewoord van God niet van grote dingen, juist voor de tijd waarin wij nu leven?
Laten we, net als Paulus doet in Romeinen 11:12, God en de Geest aangrijpen en vastgrijpen in de altijd geldende beloften voor Israël en voor de volkeren. De beloften van God brengen Paulus zelfs tot de volgende geloofsbelijdenis: “Als de val van Israël voor de wereld zóveel rijkdom betekent en het feit dat zij achteropkomen zóveel rijkdom voor de heidenen betekent, hoeveel te meer hun volheid!” Met andere woorden: Als God nu, doordat Israël éérst niets moest weten van het evangelie, middels datzelfde evangelie zoveel zegening heeft gewerkt en gegeven in de wereld en onder de heidenvolken… hoeveel te meer zal het evangelie niet krachtig doorwerken in héél de wereld als God Israël ten volle gaat laten delen in de rijkdom van het evangelie!

Kijk: dat is nu leven uit Gods beloften. Dat is nu hoopvol en verwachtingsvol leven, al is het tegen de klippen op! Eenvoudig weg omdat Gods beloften zeker zijn en omdat de Geest van Pinksteren springlevend is! Bouwend en vertrouwend op Gods beloften is er alle reden om verlangend uit te zien naar opwekking! Want bidden om én uitzien naar opwekking is tegelijk ook bidden om én uitzien naar Jezus’ komst!

Ds. G. van de Berg