Op adem komen
In onze taal heeft het begrip ‘adem’ nogal eens zijn plaats op de grens van kracht en zwakte, van leven en dood. Als we bijvoorbeeld naar adem snakken of hijgen, dan hebben we het benauwd. Wie de langste adem heeft, zal iets het langst volhouden; hij of zij is de sterkste. Als we na zware lichamelijke of geestelijke inspanning buiten adem zijn geraakt, dan hebben we behoefte op adem te komen, uit te rusten. En wie de laatste adem uitblaast, is gestorven. Adem hangt nauw samen met vitaliteit en levenskracht; het ontbreken van adem drukt het tegenovergestelde uit. Ook vakantietijd wordt wel eens genoemd ‘tijd om op adem te komen’.
Dit gebruik van het woord ‘adem’ komt ook in de Bijbel voor. In de Bijbelse taal is ‘adem’ sterk verwant aan wind en geest. De grondbetekenis van het Hebreeuwse nesjamah luidt: ‘adem, wind’, en van daaruit ‘levend wezen’, ook wel als ‘alles wat adem heeft’. Dit wordt niet alleen met betrekking tot de mens gezegd, maar heeft ook geregeld betrekking op het dier en soms ook op God. Afgoden hebben geen adem; zij zijn dan ook ‘dode goden’.
In veel gevallen verdient de vertaling ‘wind’ of ‘geest’ de voorkeur, maar er zijn duidelijk ook voorbeelden te noemen waar de vertaling ‘adem’ de voorkeur verdient. Zo geeft de werkwoordstam nfsj, ‘op adem komen’ in 2 Samuël de rust aan na zware inspanning en in Exodus 23:12 en 31:17 gaat het over de rust die het volk op de sabbat geniet. De rust op sabbat, voorgeschreven in de Thora, is gegeven aan de mens om op adem te komen en daardoor vervuld te raken met nieuwe levenskracht. Een ander voorbeeld vinden we in het Bijbelboek Job. Het lijden van Job valt hem zo zwaar, omdat God hem geen tijd gunt om op adem te komen (Job 9:18). Drama na drama spoelt over hem heen. De kracht raakt op. Was er maar een moment van rust! En David en de zijnen, die op de vlucht zijn voor de opstandige prins Absalom. Vermoeid strijken ze neer om kracht op te doen (2 Sam. 16:14).
De mens kan niet zonder perioden van rust. Zeker niet na grote inspanning. Ook de Bijbel gebruikt daarvoor dus de uitdrukking ‘op adem komen’. Hoewel we deze uitdrukking in het Grieks (Nieuwe Testament) als zodanig niet tegenkomen, mogen we hierbij wel zeker ook denken aan Jezus’ woorden uit Markus 6. De discipelen waren ’twee aan twee’ door Jezus uitgezonden om het Evangelie te verkondigen in Israël en om de zieken te genezen. Dat was een periode van intensieve arbeid en van héél veel indrukken. Maar vergis je niet, het was ook een spannende periode. Voor het eerst op uitzending! Vol indrukken, maar ook moe van alle inspanning keren de discipelen na enige tijd terug. Er is echter nog iets om te verwerken: tot hen was het bericht gekomen dat Johannes de Doper door Herodes was onthoofd. En dan klinkt er uit Jezus mond voor de twaalf discipelen een bevel tot ‘rust’. De goede Herder weet wat de discipelen nú nodig hebben: volstrekte rust. ‘Hij zei tegen hen: Komt u zelf mee naar een eenzame plaats, alleen, en rust wat uit.’ Zowel lichamelijk als geestelijk moeten zij tot rust komen. Jezus laat Zijn discipelen met vakantie gaan. Ze gaan per schip (zodat de mensen hen niet meteen kunnen volgen) naar een eenzame plaats. Dáár mogen zij lichamelijk én geestelijk aansterken.
Deze tijd van afzondering zal echter ook gebruikt zijn om terug te blikken en om ook weer voorbereid te worden op nieuwe taken. Verlies vooral niet uit het oog dat Jezus zelf ook met hen meeging! Laat dat in onze vakantietijd ook zo zijn. Want aan de voeten van de Zaligmaker wordt ‘de diepste rust geschonken’ (Psalm 36/Lukas 10:38-42). Door Hem en Zijn Geest komt een mens opnieuw en werkelijk ‘op adem’!
U en jij die in de komende tijd hoopt te genieten van de vakantietijd, een goede en gezegende periode toegewenst! Wanneer er op reis gegaan wordt, hopen we elkaar weer in gezondheid terug te zien. Maar ook allen die thuis blijven of geen vakantie hebben in deze periode, om welke reden dan ook (we denken in het bijzonder ook aan u die vanwege leeftijd en/of ziekte aan huis gebonden bent): allén Gods vrede, rust en milde zegen toegewenst!
Ds. G. van den Berg