Jesu, meines Todes Tod

 

 De 17e-eeuwse dichter Ernst Christoph Homburg werd door zijn tijdgenoten beschouwd als een dichter van de eerste rang. Zijn gedichten van vóór 1653 waren werelds en geregeld ook erotisch van aard. Echter, allerlei problemen en omstandigheden brachten hem ertoe de Heere te gaan zoeken. Hij kwam tot geloof. Deze ommekeer is duidelijk zichtbaar in zijn werk. De gedichten en liederen die hij ná zijn bekering schreef, genieten tot op vandaag bekendheid. Tot de bekendste van zijn liederen behoort zeker ook ‘Jesu, meines Lebens Leben, Jesu, meines Todes Tod’ (‘Jezus, leven van mijn leven, Jezus dood van mijnen dood’). Johan Sebastiaan Bach heeft van dit lied een mooie koraalbewerking voor op het orgel (BWV 1107) gecomponeerd en op YouTube vond ik ook een prachtige cantate van dit lied, eveneens gecomponeerd door Bach, uitgevoerd o.l.v. Willi Kronenberg. Prachtige muziek om in deze Lijdenstijd bij te mediteren.

Maar… wat betekenen nu eigenlijk die voor ons zo bekende woorden ‘Jezus, dood van mijnen dood’? Wat zeggen deze woorden een westerling anno 2024 nog? In een samenleving waarin door velen de dood gezien wordt als een onderdeel van het leven; het leven is nu eenmaal een kringloop, waarin alles naar een einde gaat. De dood hoort erbij. En velen zijn vandaag de dag ook de mening toegedaan dat ‘dood ook werkelijk dood’ betekent. De gedachte dat er echt nog een werkelijkheid ná de dood volgt, is niet meer dan een interessante gedachte, eventueel een troostvolle illusie waar we onze geliefde overledenen denkbeeldig een plaatsje toebedelen en waar
vandaan ze vredig op ons neerzien. In de huidige doodscultuur wordt de dood soms zelfs omarmd als vriend. Tegelijkertijd word je een haast panische manier van leven gewaar, omdat men denkt ‘You Only Live Once’. Er uithalen wat er erin zit, want ’t is nu of anders nooit meer.

Het wegvallen van het eeuwigheids- en Godsbesef en het ontstaan van de hiervoor beschreven doodscultuur die collectief onze samenleving heeft doortrokken, zijn toonbeelden van hoe ver de westerse seculiere mens is weg gedwaald bij de Bijbelse boodschap vandaan. In dié werkelijkheid leven en bewegen we ons als christenen. Geregeld klinkt de vraag: ‘dominee, hoe kunnen we nu nog met de boodschap van het Evangelie bij deze mensen aansluiting vinden?’ Niet dus! Ik bedoel: het evangelie sluit niet aan. De boodschap van Gods Woord staat haaks op dit denken. Daar moeten we ook maar gewoon eerlijk voor uitkomen.
Voor christenen is Gods Woord de bron van hun denken, spreken en handelen. De Schepper van ál het leven maakt daarin van meet af aan duidelijk dat de dood er niet bij hoort. Dat alles aan de dood onderhevig is geraakt, is niets anders dan het loon en noodzakelijk gevolg van de zonde.
“Op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven”, zo sprak God in den beginne. Door te zondigen maakten we ons los van God en dat is direct ook de beste definitie van wat ‘zonde’ is, namelijk ‘een leven(spraktijk) dat/die niet gericht is op God’. En dat is in wezen een tegenstrijdigheid, een onmogelijkheid. Want God is de bron van het leven en God is ook de onderhouder van het leven. Wie leeft en blijft leven zonder God, zal het na het sterven altijd zonder God moeten doen en ontvangt de eeuwige straf, de tweede dood (Openb. 20:14). Dat is de helse werkelijkheid.

De redding die het Evangelie verkondigt vindt dan ook zijn kern in het herstel van de verhouding met God. Iemand zei eens heel treffend: “De mens is niet ‘slechts’ zielig en heeft daarom hulp nodig, maar de mens is ‘zondig’ en heeft daarom verzoening nodig.” Zonder verzoening geen bevrijding en zonder bevrijding geen leven. In die werkelijkheid is Jezus afgedaald en Hij is tot in de dood volmaakt trouw gebleven aan God (Zijn Vader). Zo heeft Hij verzoening teweeggebracht, de dood gedood en het graf van binnenuit opengebroken. De zonde verzoend, de relatie hersteld en het eeuwige leven verworven. ‘De dood gedood in de dood van Jezus’. Dat is de kern van het Evangelie waarmee God ons opzoekt!
 
En dan nu onze tekst: “De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood.” Deze woorden worden ook nog wel eens uitgesproken rond het sterven van een kind van God. En wanneer dan het sterven een feit is geworden, dan wordt gezegd: voor hem/haar is de dood nu tenietgedaan. Nu is ook de laatste vijand overwonnen! Maar is dat wel helemaal waar? Om twee redenen zijn er vraagtekens te plaatsen bij deze toepassing van Paulus’ woorden.

Natuurlijk, de dood blijft een zaak die er door de zonde gekomen is. En welke gelovige ziet nu niet op tegen het uur van het sterven? En toch, ondanks de strijd en het lijden waarmee sterven gepaard kan gaan, is goedbeschouwd de dood voor degenen die door het geloof in Christus zijn, géén vijand meer. Integendeel zelfs! Daar is de dood een afsterven van alle zonde (en dat is toch het mooiste wat een kind van God kan overkomen?!), en de doorgang tot het eeuwige leven (HC, Zondag 7, vr. & antw. 42). Paulus roept het in Romeinen 7 zelfs uit dat hij ernaar uitziet om verlost te worden “uit het lichaam van deze dood” (Rom. 7:24). Gods kinderen worden van sterven alleen maar beter, eeuwig beter! Voor wie Christus het leven is geworden, voor die is het sterven enkel winst (Filip. 1:21).

In de tweede plaats kun je terecht de vraag stellen of het wel juist is om te zeggen dat met het sterven van iemand ‘de dood tenietgedaan is’. Want de dood heeft nog wél z’n verdere uitwerking op het gestorven lichaam. Dat wordt immers begraven en gaat over tot ontbinding. Is de dood niet pas dán helemaal tenietgedaan, als Gods kinderen ook lichamelijk bekleed zullen worden met de hemelse heerlijkheid? Nu nog heeft de dood een zekere macht. We leven al ca. 2000 jaar na Pasen en iedere dag sterven er mensen. Ook onze begraafplaats bij de kerk breidt zich gestaag uit. De dood is nog altijd een zichtbare, aanwezige realiteit. En de schepping zucht in barensnood en bloedt uit duizend wonden. De dood is de laatste vijand. Maar met de opstanding op de jongste dag wordt de dood in héél de schepping tenietgedaan, voor eeuwig weggedaan. Want in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde zal de dood niet meer zijn! (Openb. 21:4)

Zeker: deze werkelijkheid, het ‘tenietdoen van de dood’, is reeds voltrokken aan Jezus! Hij is als Eerstgeborene uit de doden opgestaan. En door het geloof in Hem mogen Gods kinderen zeker weten dat Christus’ leven, ook hun leven geworden is en dat Christus’ dood, ook hun dood geworden is. In Hem is de dood reeds overwonnen en in Hem hebben we reeds het eeuwige leven ontvangen.
Maar dié overwinning moet aan ons eigen lichaam nog voltrokken worden. En dus, als we zingen ‘Jesu, meines Todes Tod’… dan zingen we woorden waarin nog een tegoed ligt opgesloten dat nog ‘uitbetaald’ gaat worden. Het richt onze blik op wat in het verschiet ligt. Het doet ons uitzien naar de dag van Jezus’ wederkomst, waarop het Paaswonder voltrokken zal worden aan het lichaam van elk kind van God! Dán zal het gebeuren dat ál Gods kinderen met een verheerlijkt lichaam zullen opstaan; dan wordt het eigen lichaam weer verenigd met de reine ziel. Dán pas is de laatste vijand, de dood, helemaal tenietgedaan! Maranatha!
                                                                                 
Ds. G. van den Berg