Heimwee

‘Wanneer… zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen?’
 Psalm 42:3b

We kennen allemaal wel het gezegde ‘Oost, west, thuis best’. Je hoort het juist in deze dagen mensen zeggen als ze thuisgekomen zijn van vakantie. Het elders de vakantiedagen doorbrengen, natuurlijk, dat was fijn en goed. Maar wat is het ook fijn om weer thuis te zijn! Er zijn er ook voor wie dit gezegde dieper gaat. Ze gaan mee op vakantie, vinden het ook allemaal wel gezellig en mooi… maar gedurende hun verblijf elders hebben ze iedere dag buikpijn. Omdat ze diep in hun hart toch liever thuis zijn. Een sterk verlangen naar huis. Heimwee. En bij sommigen is dit verlangen zó sterk, dat het Engelse woord voor ‘heimwee’ nog beter past: ‘homesick’. Ziek van verlangen naar huis.

Dat laatste is van toepassing op de dichter van Psalm 42. Afgaande op wat hij in vers 7 zegt (‘ik denk aan U vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte’) bevindt hij zich op het moment van schrijven ca. 200 km. van huis. Althans, van het huis waar hij zó naar verlangt. Dat staat namelijk in Jeruzalem. En het Hermongebergte, de omgeving waar de Jordaan ontspringt, bevindt zich daar 200 km. ten noorden van. Dat is dus nog een heel eind ten noorden van het meer van Galilea. Voor de dichter geldt dus: ‘Noord, west, thuis best’.

Thuis. Over welk thuis heeft hij het? Heeft hij het over zijn eigen woning in Jeruzalem? Nee. Het gaat bij de dichter veel dieper. Hij verlangt niet naar zijn eigen huis. Ook niet naar Jeruzalem als stad. Hij verlangt naar de woonplaats van God, het huis van God, de tempel; ja, hij verlangt naar God zélf! 
Heimwee naar God, dat is iets méér dan verlangen naar God. Verlangen kun je ook hebben naar iemand die je (nog) niet kent. Je kunt verlangen naar iets dat onbekend voor je is. Wie echter heimwee heeft weet iets anders. Wie heimwee heeft naar zijn vaderland, naar zijn geboortestreek, naar iets of iemand… die kent dat gebied en die kent die persoon. Zó ook kent de dichter van Psalm 42 God! En zó ook kent de dichter het huis van God. Het huis van God in Jeruzalem, de tempel; dat was voor hem de beste plaats op aarde. Want die plaats was niet alleen ‘het huis van God’, maar daar voelde de dichter zich ook het meest ‘thuis’. Gods huis was zijn thuis! Dat is voor hem de plaats waar hij ‘verzadigd werd met het goede van Gods woning’ (Psalm 65). Dat betekent: als hij dáár is, dan wordt hij vervuld met de vreugde, de vrede en de zegeningen die God geeft. Daar mocht hij méér dan waar dan ook Gods nabijheid en overvloedige liefde ervaren.

Dat de dichter God kent, blijkt ook duidelijk uit de manier waarop hij over God spreekt. God wordt hier door hem genoemd: ‘de levende God’, ‘mijn God’, ‘mijn Verlosser’, ‘de God van mijn leven’. God is voor hem nadrukkelijk een levende werkelijkheid. Er is sprake van een levende relatie met deze God. 

Echter, op het moment waarop hij deze psalm schrijft voelt hij zich ver van God verwijderd. Zodoende heeft zijn lied duidelijk de klank van iemand die ziek is van heimwee: ‘homesick’. Het is een klaaglied. De klank van zijn harp is één en al mineur. En uit het diepst van zijn hart roept hij tot God, naar de levende God en roept hij om de nabijheid van God: ‘Wanneer… mag ik weer binnenkomen in Uw huis en Uw aangezicht (is: Uw genade en Uw liefde) weer zien?’ De dichter verlangt naar de plaats waar God rust schenkt en waar de genade van God overvloedig geproefd mag worden. Naar de plaats waar Gods liefde als een volle waterstroom de vrije loop heeft en waar iedereen naar hartenlust uit die beek kan/mag drinken. 

Als nieuwtestamentische gemeente mogen wij hier zonder enige terughoudendheid de naam van Christus invullen. Hij heeft het immers van Zichzelf gezegd: ‘Ik ben de Bron van het levende water’ (Joh. 4:10-14) en ‘als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken’ (Joh. 7:37). In wie anders is Gods genade en liefde rijker en voller geopenbaard dan in Zijn Zoon; de Zoon van de levende God (Matth. 16:15). En op welke plaats op aarde schenkt God nu méér rust en wáár op aarde laat God nu Zijn genade en liefde nu méér proeven, dan dáár waar Hij de Evangelieverkondiging, de dienst van de verzoening, schenkt! (Rom. 10:8-15) Ook vandaag geeft God ons ‘Zijn huis’ op aarde. Niet alleen te Jeruzalem, maar overal waar Hij aanbeden en gediend wordt in de Naam van Zijn Zoon (Joh. 4:21).
Ik herken wel iets van dit heimwee van de dichter. U/jij ook? Eerlijk gezegd voelde ik het jl. donderdag 24 juli al, toen we wegreden uit Onstwedde. Néé, niet zo hevig als de dichter van Psalm 42. Hij was immers niet vrijwillig op grote afstand van de tempel te Jeruzalem. Maar toch, toen we de Havenstraat uitreden ging het door mijn hart: ‘Ik weet nu al dat ik over drie weken met groot verlangen ernaar uitzie om weer hier naar Gods huis te mogen gaan, in het midden van de gemeente waar we ons één mee weten. Om voor Gods aangezicht te verschijnen en te genieten van de overvloeiende genade van God.’ Oost, west, thuis best!
En soms… Heeft u, heb jij dat ook wel eens? Soms… gaat dit ‘heimwee’ nog verder. Naar het (t)huis dat niet met handen gemaakt is, maar dat eeuwig in de hemelen is (2 Kor. 5:1). Naar Vaders huis met zijn vele woningen, waarnaar Christus ons is voorgegaan om daar ook voor ons plaats te bereiden (Joh. 14:2). ‘Wanneer… zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen?’        
Ds. G. van den Berg