Gods aangezicht

Tekst:
Hij dan zeide: Zou mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen?
Exodus 33 : 14


In de Bijbel, zowel als in het geloofsleven gaat het om de omgang van God met de mensen en van de mensen met God. Deze verhouding is dus wederkerig. God verkiest het onder mensen te wonen. Hij trekt mee met zijn volk Israël door de woestijn heen naar het beloofde land, ja Hij gaat vooraan. Dat wonen Gods bij de mensen is echter niet vanzelfsprekend. De verhouding kan gestoord worden door opstand, ongehoorzaamheid en afval aan de zijde der mensen. Dan dat de vreselijke mogelijkheid, dat God bij zichzelf te rade gaat, of Hij zich van het ontrouwe volk niet zal terug trekken, en het aan zichzelf zal overlaten. Zo was het na de zonde van het volk met het gouden kalf. Dan moet Mozes als middelaar tussen God en het volk voor het aangezicht des Heeren gaan staan en pleiten voor het volk, dat God zelf immers verlost heeft uit het land Egypte. Er ontstaat een tweegesprek tussen Mozes en de Heere God van een grote diepte en innigheid. God luistert naar zijn knecht wanneer deze pleit voor hetzelfde volk waar ook Mozes zo vertoornd op is geweest. Mozes laat zien, dat het eenvoudig niet kan, dat het volk zo maar midden in de woestijn aan zijn lot wordt overgelaten. Hij doet een beroep op het hart van de verkiezende God. De Heer wil dan wel een engel voor het volk uitzenden. Maar dat is niet voldoende. "Zie aan, dat deze natie Uw volk is". Zo pleit Mozes. En God antwoordt met een vraag: "Zou dan Mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen?" De nieuwere vertalingen maken het voor ons wat begrijpelijker: zou Ik zelf moeten medegaan? Maar in de Statenvertaling staat het, zoals de Hebreeuwse tekst het zegt: mijn aangezicht. Dat is heel menselijk gezegd. Er zijn mensen, die aanstoot aan nemen, dat God een aangezicht zou hebben: God is immers Geest? Maar juist in deze spreekwijze is de kern van de prediking van de Bijbel verborgen. De God, die in de Bijbel tot ons spreekt, is geen begrip, maar de levende God, die juist omdat Hij ver boven al het menselijke verheven is, van zichzelf getuigt in zeer menselijke woorden. De gestoorde verhouding is dan alleen hersteld, wanneer niet een engel, maar Gods aangezicht meegaat, op de weg door de woestijn naar het beloofde land. De vraag, die  de Heere God hier zelf aan Mozes stelt, heeft een bevestigend antwoord gevonden. God heeft zich van zijn volk niet terug getrokken. Zijn volk heeft Hij geleid, niet alleen door de woestijn heen, maar ook door de eeuwen heen. In Christus is dit antwoord bezegeld. Op Golgotha is de schuld van de mens bij God verzoend. Als Hij met zijn bloedstorting alles volbracht heeft, dan kunnen we zingen van het vriendelijke aangezicht, dat vrolijkheid en licht geeft. Als dit echter voor ons vanzelfsprekend wordt, dan wijkt de zegen. Laten we ons even indenken de angst, dat God zich terug trekt, zoals Hij dreigt. Midden in de woestijn, en zonder Gods aangezicht! Er is een treffende overeenkomst tussen Israëls tocht door de woestijn, en de tocht van Christus' Gemeente door de eeuwen heen. Elke dag brengt een nieuwe situatie, en sluit nieuwe gevaren en vragen in zich. Zo beleven we het in het heden, dat de Gemeente in een nieuwe wereldtijd binnen treedt, die totaal verschillend is van vorige tijden. Ook de enkeling beleeft dit: vroegere oplossingen en antwoorden doen het niet meer. Er moet een nieuwe weg betreden worden; omzien heeft geen zin, we moeten vooruit! God, die in Christus onze Vader is, geeft ons geen vast voorschriften mee op die tocht naar een onbekende toekomst. Hij geeft iets veel beters: "Zou mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen?"  En Jezus zeide: "Ziet, ik ben met ulieden al de dagen tot aan de voleinding der wereld." Dat is de beste troost dat we mogen weten: wat zich ook moge voordoen. God zelf gaat ons vooraan op de weg naar het Koninkrijk, dat zeker komt.

Overgenomen uit Hervormd Onstwedde mei 1964.
Uw scriba