Een handvol rust




In de maanden juli en augustus vieren veel mensen vakantie. In ieder geval veel mensen met schoolgaande kinderen. Senioren en/of zij die geen kinderen (meer) thuis hebben, kiezen er steeds vaker voor om in de maanden juni of september/oktober op ‘zomervakantie’ te gaan. Dat laatste scheelt aanzienlijk in de kosten en kan, wanneer je nog deelneemt aan het arbeidsproces, ook interessant zijn voor de werkgever omdat je zo meer vakantiespreiding krijgt. Hoe dan ook: we leven in vakantietijd.

Veel mensen zijn vaak ook echt toe aan een paar weken vakantie. De werkdruk is in onze 24-uurs maatschappij voor velen hoog en daarnaast hebben we vaak nog de nodige nevenactiviteiten of verplichtingen. Zelfs de zondag is voor velen niet meer het oude vertrouwde rustbaken in zee. Steeds meer mensen ‘moeten’ op zondag ook nog van alles. Los van het feit dat vanuit de Schrift en vanuit de geschiedenis van de kerk bij deze ontwikkeling absoluut kritische vragen te stellen zijn (de God van het verbond geeft Zijn volk niet voor niets één dag in de week rust!) en ook nog even los van de vraag wat deze ontwikkeling met de opkomende generatie doet, stel ik nu slechts een ‘simpele’ vraag: leven wij inmiddels met z’n allen niet véél te véél van de ene naar de andere vakantie?  Niet langer meer benutten we de van God gegeven en geheiligde rustmomenten, maar gaan we van de ene ‘eigen geplande rustperioden’ naar de andere en die ‘rustperiode’ vullen we vaak in zoals we dat graag zelf willen.

    In het Bijbelboek Prediker lees ik in hoofdstuk 4:6: “Een hand vol rust is beter dan beide vuisten vol zwoegen en najagen van wind.” Deze woorden volgen op een gedeelte waarin ons leven aardig wordt geschetst. En midden in die schets klinkt in hoofdstuk 3:9 heel eerlijk de vraag: “Welk voordeel heeft hij die werkt, van datgene waarvoor hij zwoegt?” Hoofdstuk 4 begint vervolgens met de volgende woorden: “Opnieuw zag ik al de onderdrukking die er onder de zon plaatsvindt. En zie, de tranen van de onderdrukten; zij hadden echter geen trooster. Aan de kant van hun onderdrukkers was macht, zij daarentegen hadden (ook) geen trooster.” De Prediker (Salomo) benoemt hier de gruweldaden, misstanden en scheefgroei die hij waarnam in de wereld van zijn dagen. Maar passen deze woorden ook niet uitstekend bij onze tijd, met betrekking tot bijvoorbeeld de ‘moderne slavernij’ van deze tijd? Wie een beetje kritisch verder kijkt dan zijn/haar neus lang is, ziet dat de verhoudingen in de wereld (in het groot en in het klein) zeer geregeld nog altijd onrechtvaardig zijn. Eerlijk gezegd vind ik de hele tamtam waarmee velen vandaag de dag op opzichtige wijze afstand nemen van het ‘slavernij verleden’ wat dat betreft ook werkelijk iets hypocriets in zich hebben. Veel te gemakkelijk leiden we op deze manier de aandacht af van in welke slavernij wij zelf nu leven! Is er onder de zon dan echt zoveel ten goede veranderd? ’t Is maar hoe je er tegenaan kijkt. Hoe zal God er ‘van bovenaf’ tegenaan kijken? Tot welke conclusie zal Hij komen? Hoe dan ook: het ergste is dat onderaan de streep beiden (onderdrukten en onderdrukker) geen trooster hebben! Beiden leven alléén maar voor het hier en nu. Met alles wat ze doen of bevelen (gedwongen of vrijwillig); beiden vinden er geen vastigheid en zekerheid in, laat staan ‘troost’.
In hoofdstuk 4:4 zegt Salomo vervolgens: “Verder zag ik van al het zwoegen en alle bekwaamheid bij het werk, dat het iemand afgunst oplevert van zijn naaste. Ook dat is vluchtig en najagen van wind.” Weer een opmerking die herkenning oproept. De één prijst je om je vakmanschap, de ander veracht je erom uit jaloezie. En niet alléén dat: succes is ‘vluchtig’. Vandaag ben jij de held, morgen weer een ander en ben jij alweer vergeten. Gaan voor succes is at the end niets anders dan het najagen van wind, zegt de Prediker. Zinloos dus.

En dán volgen de woorden uit vs. 6: “Een hand vol rust is beter dan beide vuisten vol zwoegen en najagen van wind.”  Een prachtige spreuk die het verdient om op een tegeltje te pronken.

Een spreuk vol tegenstellingen. Naast de tegenstelling van enerzijds ‘rust’ en anderzijds ‘zwoegen en najagen’, is er ook de tegenstelling tussen ‘een hand’ en ‘beide vuisten’. Deze laatste tegenstelling is zelfs dubbel: ‘één’ tegenover ‘beide’ en een ‘hand’ tegenover ‘vuisten’. Het gaat over ‘één hand vol rust tegenover vuisten vol gezwoeg’. Heel beeldend uitgedrukt! Maar wat bedoelt Salomo hier nu eigenlijk precies mee?
Met ‘de hand’ wordt een ontspannen, vriendelijke hand bedoeld. Het doet denken aan onze uitdrukking ‘met zachte hand’. Dat beeld ademt rust en liefde uit. Vuisten daarentegen vormen een gespannen, gesloten en harde werkelijkheid. Als iemand ‘met opgeheven vuist’ voor je staat weet je: dat zit niet goed! Dat is niet prettig. En dan gaat het hier ook nog eens om twee vuisten. Dit beeld ademt rusteloosheid, intensiteit, ongeremdheid uit. Dat wordt hier gezegd met betrekking tot “zwoegen en najagen van wind”.
Begint het je te dagen? Salomo zegt: velen storten zich rusteloos, ongeremd, met alles wat in hen is op hun werk: fulltime en daarbij misschien ook nog wat extra. Zwoegen met je beide vuisten! Totdat? Totdat je opgebrand bent. En dan? Wat heb je dan?
“Wind nagejaagd”, zegt Salomo. Wind, dat is het beeld van ‘het vluchtige’. Van dat wat je nooit te pakken krijgt. Andersom kan wel. De wind kan wel grip op mensen krijgen, maar mensen nooit op de wind. Wie zich enkel ‘door de wind van dit leven’ laat meevoeren en de dingen van dit leven najaagt, staat aan het eind van de rit met… twee lege vuisten!

Salomo bepaalt ons met deze spreuk bij een belangrijke vraag: waar leven we voor? Een hand vol rust is beter, zegt hij. Rust, ontspanning, troost, ontferming, liefde. Ten diepste herinnert God ons door middel van deze spreuk aan iets heel belangrijks. Aan iets dat Hij ons vanaf het begin gegund heeft: rust!
God schiep de mens op de zesde scheppingsdag (Gen.1) en de eerste de beste dag die de mens na zijn schepping ontving, was de zevende dag: de rustdag! De enige ‘gezegende’ en ‘geheiligde’ dag, apart gezet door God om te rusten (Gen.2:2). De mens kon en mocht rusten, omdat God gezorgd had. En God zelf rustte ook.
Ook ná de zondeval in Genesis 3 kunnen we duidelijk opmaken uit geschriften van het Oude Testament dat God Zijn volk/kinderen nog steeds dié rust gunt. Hij schrijft deze rust(dag) zelfs voor! Niet alléén in de Tien geboden (Ex.20), maar bijvoorbeeld ook in Exodus 16 als het gaat om het rapen van het Manna. Iedere dag mag Israël vers brood rapen; iedere keer voor één dag. Voor morgen hoefden ze zich geen zorgen te maken want dan zal de HEERE hen opnieuw vers manna geven. Natuurlijk waren er ook toen die wel voor meer dan één dag aan brood mee naar huis namen, maar die kwamen echter van de koude kermis thuis. Want de volgende dag was hun ‘voorraad’ bedorven. Néé: iedere dag niet meer en niet minder rapen dan voor één dag nodig. Met uitzondering van de vrijdag! Dan mochten ze voor twee dagen rapen. Want “morgen is het de rustdag, de heilige Sabbat voor de HEERE!” (Ex.16:23).

De ontspanning van het beeld van die ‘éne hand vol rust’ mag ons ook doen denken aan de woorden van Jezus uit de Bergrede. Jezus zegt daar: “Wees niet bezorgd over de dag van morgen, want de dag van morgen zal voor zichzelf zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.” (Matth. 6:34) Met al je drukdoenerij, met al je zwoegen en najagen bereik je niet datgene wat de Heere met je leven voor heeft. Zeker, er moet (zo mogelijk) gewerkt worden. Ook dat is een opdracht van God. Ook Israël kreeg het brood niet kant en klaar op de plank: ze moesten er hun tent voor uit, ze moesten het oprapen en ze moesten het klaarmaken. Gods ‘zorgdragen’ ontslaat ons niet van onze eigen verantwoordelijkheden. Gods Koninkrijk is niet een koninkrijk voor luie mensen. Paulus bleef ook tentenmaker van beroep. Maar dat is uiteindelijk toch bijzaak!

Het wil in ons leven nadrukkelijk gaan om het rust vinden in God. Om het leren vertrouwen op Hem. Omdat je bestaan niet afhangt van wat jij doet, maar van wat God gedaan heeft, doet en doen zal! Dát te geloven; dát te weten en zó te leven… “dat is beter”, zegt Salomo. Dáár heeft Salomo het over als hij zegt: “Een hand vol rust is beter”. Dat is leven uit Gods hand; dat is rusten in Zijn trouw; dat is een leven bevrijd van kramp, zwoegen en slaven en eindeloos draven. Omdat je gelovig mag weten dat dé Trooster, Die Zijn leven voor u/jou gegeven heeft, voor je zorgt. Paulus zegt het in Romeinen 8 zo: “Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?”

“Een hand vol rust is beter.” Zeker, daar draag je wel degelijk ook verantwoordelijkheid voor om (zo mogelijk) jezelf en voor die bij je horen zorg te dragen voor het dagelijks leven. Maar daar is dát niet het één en het al. Daar zoeken we dagelijks en wekelijks naar tijd en ruimte om vanuit die hand vol rust, met zachte en milde hand te geven en te leven. God lief hebben boven alles en onze naaste als onszelf. Naar het (voor)beeld van onze grote Rustaanbrenger, Jezus Christus! Dan jagen we geen wind /gebakken lucht na, maar daar laten we ons leiden door een vaste hand! Een hand vol rust: Gods Vaderhand. Ook in vakantietijd. Dat wens ik iedereen toe die de komende tijd vakantie viert, maar ook diegene die thuisblijven en/of niet op vakantie kunnen. Waar je bent, gaat of staat: een gezegende tijd van ‘recreëren’. Dat is: een ontspannen in de rust die Hij heeft gecreëerd. “Een hand vol rust is beter.”

Ds. G. van den Berg