Doe mij recht Heere


“Doe mij recht, HEERE! want ík ga mijn weg in mijn oprechtheid. Op de HEERE vertrouw ik (…) verlos mij dan en wees mij genadig.”
Psalm 26 vers 1a en 11b


Ik kan me goed voorstellen dat als u of jij psalm 26 leest, denkt: die David is nogal met zichzelf ingenomen. Want wat dient hij de HEERE trouw en wat mag de HEERE dankbaar zijn voor zo’n oprecht kind. Já, op het eerste gehoor kan deze psalm op ons overkomen als een hoogmoedig getoonzette psalm. Toch is dat niet het geval. Als het nodig was weigerde David niet te belijden: ,,Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen. (…) Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.” (psalm 51) Maar dat was in een heel andere zaak en die psalm dichtte David in heel andere omstandigheden dan psalm 26.
Wat speelt er dan in psalm 26? David wordt vals beschuldigd. Mensen zeggen onbeschaamd lelijke dingen van hem. Wat er precies gezegd wordt, vermeld hij niet. Maar duidelijk is dat David in een bepaalde zaak onrecht aangedaan wordt. En wat doet David dan? Neemt hij het recht in eigen hand of hakt hij zelf op zijn vijanden in? Nee, hij zoekt het aangezicht van de HEERE in gebed! Hij vraagt aan de HEERE of Híj hem recht wil doen (vs. 1). En dan wijst David de HEERE erop dat hij in deze kwestie open en eerlijk is. Hij vertelt aan de HEERE dat het niet waar is wat er van hem gezegd wordt (vs. 1).

David verheft zich dus niet op wie hij is. Hij weet immers maar al te goed dat alles wat ‘goed is’ in zijn leven, niets minder dan een genadegeschenk van de HEERE is. En daarom wijst David de HEERE op Zijn eigen werk, dat Hij in Davids hart en leven heeft verricht en op grond dáárvan smeekt David om Gods ingrijpen. Hij zegt als het ware: ‘HEERE, U weet toch hoe het in mijn leven is door Uw genade? Ik ben toch Uw knecht (vgl. Ps. 143:12)? Wilt U het dan ook nu voor mij opnemen?! Psalm 26 is dus veeleer uit David tevoorschijn gepérst vanwege onrechtvaardige, ondraaglijke beschuldigingen. Ze gaan zelfs zó ver, dat ze van David zeggen dat hij een goddeloze is! In die situatie móest David zich wel beroepen op de HEERE, die Hij juist van harte liefheeft en in Wiens huis hij juist zo graag verblijft (v.8). Zó doet David een beroep op God, opdat Gods gerechtigheid aan de dag zou treden.

Vroeger onderscheidde men in de geloofsleer wel een persoonsgerechtigheid en een zaaksgerechtigheid. Persoonlijk staan we nooit vanuit onszelf recht voor God. Dat kan alleen als de HEERE ons de gerechtigheid van Christus schenkt en toerekent en wij die aannemen door het geloof (HC, Zondag 23). Maar in een bepaalde zaak kunnen we zelf wél recht voor God staan. Dat werd daarom zaaksgerechtigheid genoemd. Een duidelijk Bijbels voorbeeld kun je vinden in Handelingen 16. Wat daar tegen Paulus en Silas ingebracht wordt, is een valse beschuldiging, onrecht (vs. 20,21). In die situatie zouden Paulus en Silas psalm 26 hebben kunnen bidden. Misschien hebben ze dat ook wel gedaan, want we lezen in Handelingen 16:25 dat ze in de gevangenis midden in de nacht gebeden en gezongen hebben!

De vertaalslag naar vandaag is dat er ook anno 2025 situaties kunnen zijn in het leven van Gods kinderen waarin hen ‘onrecht wordt aangedaan’. Onrecht waarbij ook Gods Naam en onze onverbrekelijke relatie met God in het geding komen. In dergelijke situaties mogen ook zij volmondig en in Jezus’ Naam psalm 26 meebidden. In het geloof dat Christus garant staat voor de werkelijkheid van onze onschuld en integriteit. “Doe mij recht, HEERE!”

Calvijn zegt hierover in zijn verklaring: “Omdat het namelijk een karakteristieke eigenschap van God is de goede zaken te verdedigen en te beschermen, roept David Hem op als Verdediger, als de Getuige van zijn oprechtheid en hoop en hij trekt daaruit de verwachting dat hij hulp zál krijgen.” Calvijn vervolgt met de oproep: “Laten wij leren van dit voorbeeld van David, ook wanneer de kans bestaat om zelf schade te lijden, wanneer ‘tegenstanders’ op allerlei manieren proberen ons te tergen en te verbitteren; laat ons onbeweeglijk blijven op ons pad van oprechtheid. Laat ons daar niet van afgeleid worden.”

ds. C.J. Droger / ds. G. van den Berg