''..de hondjes.."
Tekst: Mattheüs 15 : 27
“Zij zei: Ja, Heere, maar de hondjes eten ook van de kruimels die er vallen van de tafel van hun bezitter.”
Thema: “…de hondjes…”
Eén van de huisdieren die we houden is de hond. We kennen ze in allerlei rassen, soorten en maten, de kleine en de grote. Menigeen is verknocht aan zijn of haar hond(je). Meestal hebben ze een goed leven bij ons. Voor velen is het een gezelschapsdier, voor meerderen verhoogt een hond het gevoel van veiligheid, voor een blinde is een hond een belangrijke hulp. Als je ergens op bezoek gaat en er is een hond aanwezig, dan is het verstandig om te kijken of de hond of het hondje je bezoek ook op prijs stelt.
In de Bijbel wordt er op meerdere plaatsen over honden en hondjes gesproken. Eén van die plaatsen vinden we in de tekst: Maar de hondjes. In deze tekst krijgen we de indruk dat er hondjes als huisdieren worden gehouden. Ze hebben een bezitter, een baas. We zien het voor onze ogen gebeuren. Er vallen kruimels van de tafel, de mensen laten korstjes en stukjes brood vallen. De hondjes zien het en eten het op. Zo was het toen en zo gaat het nog. Zo aardig als in deze tekst wordt er in de Bijbel niet altijd van de hond gesproken. De Bijbel kent ook de rondzwervende honden, die ’s nachts op zoek gaan naar alles wat eetbaar is. Met name deze honden (Psalm 59 : 7,15) waren beeld van onreinheid. Als mensen aangesproken worden als hond, dan klinkt daar een diepe verachting in door. Wat wil Mattheüs ons vertellen als, hij hier spreekt over de hondjes, die eten van de kruimels van de tafel van hun baas? De Heere Jezus is in de omgeving van Tyrus en Sidon. Dit gebied behoorde bij het land dat grenst aan Israël, het huidige Libanon. Er was een vrouw naar de Heere Jezus gekomen uit die omgeving. Ze wordt een Kananese vrouw genoemd. Zij is dus een vrouw van heidense komaf. Haar nood is groot. Haar dochter is bezeten. Waar kan ze hulp vinden voor haar dochter? Ten einde raad komt ze bij Jezus en smeekt Hem om hulp. Eerst lijkt Hij haar weg te sturen. Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van Israël. Het is niet behoorlijk het brood van de kinderen te nemen en naar de hondjes te werpen. Het is mogelijk dat daar een paar van die hondjes rondliepen om een tafel. Met de woorden van kinderen en hondjes benadrukt de Heere Jezus de grote afstand tussen Joden en heidenen, die pas na Pinksteren zou worden overbrugd. Ook laat Hij zien dat Zijn eerste taak lag bij het volk Israël. Het opvallende in dit gesprek is dat de vrouw zich door deze woorden niet liet afschrikken of wegjagen. Zij haakt op deze woorden in. Zij stoot zich niet aan de vergelijking met een hondje. Voor haar waren andere dingen belangrijk, namelijk haar dochter. De nood van haar kind was ook haar eigen nood. Ook de hondjes eten van de kruimels. Laat er maar een kruimel van Uw genade vallen van de tafel en laat mij die maar oprapen. In dit antwoord merkt de Heere Jezus haar geloof op. Groot is uw geloof. Hoewel zij van heidense afkomst is, ontvangt zij toch genezing voor haar dochter.
We komen van de hondjes, die eten van de kruimels die van de tafel zijn gevallen, bij het geloof. Het is goed om daar bij stil te staan. In onze omgeving komen we regelmatig mensen tegen, die geloven. In een aantal keren wordt dit benadrukt, ook als de gang naar de kerk uit het oog verloren is. Maar we geloven wel hoor. Zie ons niet voor ongelovige mensen aan. We kunnen best geloven zonder kerk. We voelen het aan. Spreken we nog over dezelfde dingen, ook als hetzelfde woord geloof wordt gebruikt? Opvallend in dit gedeelte is, dat de Heere Jezus van deze vrouw zegt dat ze een groot geloof heeft. Een belangrijk punt van bezinning bij dit gedeelte is de vraag: Hoe zou de Heere Jezus spreken over mijn geloof, over ons geloven? Is dat in Zijn ogen een groot geloof, of wellicht een klein geloof of een dood geloof? Het is leerzaam om te kijken naar deze Kananese vrouw. Wat is er bij haar, dat maakt dat de Heere Jezus haar geloof groot noemt? Het is duidelijk dat zij hulp bij Hem zoekt. Wat dokters niet kunnen, doet Hij. Vervolgens zien we dat zij zich vastklemt aan Zijn woord. Ze laat zich door niets tegenhouden. Ze klemt zich vast aan Zijn woord. Ons christelijk geloof is meer dan allerlei gedachten over God. Het is ook anders. In ons christelijk geloof richten we ons tot de Heere Jezus Christus, de Zoon van God. We leven bij Zijn woorden en Zijn daden. Op zondag en door de week. In dit geloof ontdekken we met de Kananese vrouw het wonder van genade:
Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.
Ds. J.M. Viergever