Dat je groeien mag

     
En verlang vurig, als pasgeboren kinderen, naar de zuivere melk van het Woord, opdat u daardoor mag opgroeien…”
                                                                                           (1 Petrus 2:2)

“Ja, Zijn liefde zocht mij, en Zijn bloed, dat kocht mij; door genade ben ´k een kind van God, door genade ben ´k een kind van God.” Deze woorden vormen het refrein van het lied ‘Zijn liefde zocht mij teder’, dat bekend geworden is vanuit de zangbundel van Joh. de Heer.

Wat geweldig als je dat niet alléén uit volle borst, maar met je hele hart kan meezingen! Want ‘mogen weten dat je een kind van God bent’, dat is maar niet niks. Dan is er warempel wat groots gebeurd in je leven. Dan weet je dat je een mens bent die uit de dood is levend geworden (Rom. 6:13). Of, om het met woorden van Paulus te zeggen: dan weet je dat je van "een kind des toorns", uit genade zalig bent geworden, door het geloof in Christus Jezus (Efeze 2:3-8), in Wie God ons heeft liefgehad met een onuitsprekelijke liefde. Petrus schrijft over deze geweldige zaak aan jong-gelovige christenen en hij jubelt het uit: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden.” (1 Petr. 1:3)

Petrus schrijft deze woorden dus aan mensen bij wie het (verkondigde) Woord, dat niet voor niets ‘het zaad van de wedergeboorte’ genoemd wordt (1 Petr. 1:23 / Jac. 1:18), door het werk van de Heilige Geest, in goede aarde gevallen is. Dat is iets geweldigs, iets groots, een heerlijk wonder. Zoals de geboorte van een kind een enorm groot wonder is, zo is de wedergeboorte van een mens zo mogelijk een nóg groter wonder. Want dat betreft een totale en radicale vernieuwing van ons hart. Daar heeft Gods Geest met het licht van het Evangelie je verstand verlicht, je hart geopend en je wil vernieuwd. Daar mag je het Paulus zeggen: “niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij.” (Gal. 2:20)

En nu schrijft Petrus aan de jong-gelovigen in zijn dagen: “En verlang vurig, als pasgeboren kinderen, naar de zuivere melk van het Woord, opdat u daardoor mag opgroeien…”. Petrus vergelijkt het leven van de jong-gelovige christenen met het leven van een pasgeboren kind. Wat doet een (gezonde) pasgeboren baby? Die verlangt vanzelfsprekend naar voeding, naar melk! Drinken hoef je een baby niet te leren, dat is een natuurlijke behoefte. Het blijft een aandoenlijk en teer gezicht: het kind door moeder gebaard kan niet zonder moeder, maar verlangt naar de moedermelk en gulzig dringt het uit haar borst. Nu zegt Petrus: zó gaat het er ook aan toe bij Gods kinderen. Ze worden niet alléén door het Woord ‘opnieuw geboren’, maar ze blijven het Woord ook nodig hebben als ‘de zuivere melk, waardoor ze mogen opgroeien’. Zoals dus een moeder nodig is om én geboren te kunnen worden én na de geboorte gevoed te worden; zó ook hebben wij het Woord van God nodig om én ‘opnieuw geboren te worden’, én om al de dagen van ons leven gevoed te worden. Zoals een kind van nature aangelegd is op het gevoed worden door moeder; zó ook is de nieuwe natuur van een opnieuw geboren mens aangelegd op een gevoed worden vanuit het Woord. Hongeren naar het Woord en leven uit de Bron, zo zei men vroeger wel. Herkent u, herken jij het?

Als een baby’tje niet drinkt gaat het heel snel niet goed. Dan verliest het kracht, stagneert de groei en valt het af. Wanneer daarin geen verandering komt, sterft een baby’tje ten langen leste aan ondervoeding. Nu, dat is in het leven van Gods kinderen niet anders. Alleszins begrijpelijk dus dat Petrus de jong-gelovige christenen aanspoort: “En verlang vurig, als pasgeboren kinderen, naar de zuivere melk van het Woord, opdat u daardoor mag opgroeien…”.

Moeders die een goed groeiende ”Hollands Welvaren” baby hebben, krijgen nog wel eens te horen dat zij geen melk maar slagroom in hun borsten hebben. Een uitspraak die vanzelfsprekend als een compliment bedoeld wordt. En moeders ontvangen een dergelijk compliment dan ook met een glimlach, vol voldoening. Welnu, wanneer wij als gelovigen ‘vurig verlangen naar de zuivere melk van het Woord’ en net als een baby gulzig daarvan drinken leidt het geen twijfel of ook wij zullen daardoor opgroeien, zegt Petrus. Want aan de zuivere melk van het Woord ligt het niet! Het zuivere Woord van God is immers maar geen magere melk, maar ‘slagroom’: vol van de genade en liefde van God die doet leven. En denk erom dat het tot Gods eer is, als mensen merken dat Gods Woord voor ons ‘slagroom’ is, of, om het met David te zeggen, ‘honing’ is waardoor we “Hemels Welvaren” genoemd kunnen worden.
 
Dat je groeien mag… dat is het jaarthema voor dit nieuwe winterseizoen. Dit is ook het kernpunt van Petrus’ schrijven aan de gemeente. Want Petrus verlangt ernaar dat Gods kinderen zullen groeien. Hoor maar naar de laatste woorden van zijn tweede brief: “Maar groei in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.” (2 Petr. 3:18)
Welnu, in het winterseizoen geeft de Heere (Deo volente) op tal van plaatsen en ook op tal van momenten ‘de opening van Zijn Woord’. En waar we het nu ook van harte meezingen “door genade ben ´k een kind van God”, daar worden we allemaal met dit woord van Petrus ertoe opgeroepen en aangespoord: “Verlang vurig, als pasgeboren kinderen, naar de zuivere melk van het Woord, opdat u daardoor mag opgroeien.” Já, daar worden we door Jezus verwacht, want Hij zegt: “Als iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn Woord in acht nemen.” (Joh. 14:23) En waar we dat doen, zegt Jezus, daar zal dat niet zonder effect blijven: “en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen naar hem toe komen en bij hem intrek nemen.” Daar is groei gegarandeerd!

En wat nu als je die woorden nog niet van harte kan meezingen? Ook dan geldt deze oproep van Petrus met minstens zoveel klem. Want om dat nieuwe leven, dat in Christus Jezus is, te vinden en te ontvangen… moet je dáár zijn waar het Woord opengaat. Want “het opengaan van het Woord van de HEERE geeft licht, het schenkt onwetenden inzicht.” (Psalm 119:130)
                                                                                  Ds. G. van den Berg