Blijf vertrouwen



Je hoort nog wel eens de woorden van Jezus aangehaald worden uit Lukas 18 vers 8: “Maar zal de Zoon des mensen, als Hij komt, wel het geloof op aarde vinden?” Vaak om daarmee uitdrukking te gegeven aan de zorg die velen van ons vervult, namelijk dat we voor onze ogen zien gebeuren dat steeds minder mensen nog geloof hechten aan de boodschap van het Evangelie. Toch is dát niet wat Jezus met deze woorden bedoelt. Want Jezus doelt met deze vraag niet op mensen die niets (meer) met Hem te maken (willen) hebben, maar: Jezus richt zich met deze vraag juist tot hen die Hem volgen!

Onze Heere en Heiland stelt deze vraag in het kader van datgene wat Hij in de verzen ervoor aan de orde heeft gesteld. Hij heeft daar in de vorm van de gelijkenis over ‘de onrechtvaardige rechter’ machtige dingen gezegd over gebedsverhoring en heeft daar aan allen die in het gebed volharden ook heerlijke beloften gegeven. De evangelist Lukas zegt in 18:1 ook heel duidelijk dat Jezus deze woorden gesproken heeft “met het oog daarop, dat men altijd moet bidden en niet de moed moet verliezen.” We moeten Jezus’ vraag dus in dát licht verstaan. Voor de duidelijkheid formuleer ik Jezus’ vraag hier even in eigen woorden, vanuit het perspectief van vers 1: “Maar zal Ik, als Ik terugkom, nog wel gelovigen op aarde vinden die nog volhardend zijn in het gebed en die niet de moed verloren hebben?” Het gaat Jezus dus over ‘wat voor een soort geloof’ Hij nog bij Zijn volgelingen zal aantreffen als Hij terugkomt.

Dr. Kohlbrugge stelde naar aanleiding van deze woorden de vraag: ‘Wat voor een geloof zal Jezus hiermee bedoeld hebben?’ En hij beantwoorde vervolgens deze vraag als volgt:
▪ ‘Ik denk, dit geloof: Dat de Heere Jezus een groot Ontfermer is, dat Hij het gebed verhoort, dat Hij recht doet aan al de Zijnen.
▪ Ik denk, dit geloof: dat men tot God gaat om ontferming, om genade, om gerechtigheid en dat men het voor waar en zeker houdt, dat van Hem alleen de hulp kan komen, en dat niets Hem in de weg staat om te verhoren en te verlossen.
▪ Ik denk, dit geloof: dat géén zonde en verkeerdheid Hem kan verhinderen om ons in genade aan te nemen en dat géén nood voor Hem te groot kan zijn, dat Hij ons niet zou kunnen helpen en de nood verlichten.’

De vraag is: leeft dit geloof in u/jou/mij? En dan bedoel ik niet of we het met de mond belijden, maar of we hier werkelijk met ons hele hart op vertrouwen. Want dát is geloven: een stellig weten én een vast vertrouwen! (Zie zondag 7, vr. & antw. 21 van de Heidelbergse Catechismus) Het gaat Jezus om ‘het geloof in de praktijk’, om ‘geloof in uitvoering’. Geen woorden, maar daden! Dat is iets wat Jezus in Zijn dagen al nauwelijks aantrof en Jezus zegt hier heel eerlijk dat Hij vreest dat dít geloof, deze geloofspraktijk ook op de dag dat Hij terugkomt met een vergrootglas gezocht moet worden.

En zo zijn deze woorden van Jezus bedoeld als een oproep aan ons adres! Als een aansporing: Geloof toch vurig en krachtig! Want nooit kan ’t geloof te veel verwachten. Jezus ziet graag geloof dat zonder enige twijfel vertrouwt op Zijn ontferming, op Zijn vrije (soevereine) genade. Jezus roept ons ertoe op, om nooit ofte nimmer te twijfelen aan het feit dat onze God een Schenker van genade, een Heiland, een Ontfermer wil zijn. “Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm en zal barmhartig zijn voor wie Ik barmhartig ben.” (Rom. 9:15) “En ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. (…) Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen. Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.” (Rom. 10:11-13) Volhard daarom in het gebed en blijf het in alles ten alle tijden en in alle omstandigheden van de Heere verwachten, zegt Jezus hier tegen al Zijn volgelingen. “Want zal God dan géén recht doen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen?”
                                                                                   Ds. G. van den Berg