Zienderogen
Ik zie geen hand voor ogen, geen herder die mij haalt,
Geen vogel opgevlogen, geen duif die nederdaalt,
Geen stok, geen staf, geen weide, geen stille, vaste ster
Geen licht dat mij kan leiden – wat is de hemel ver!
Ik zie een berg van vragen, een rots, een diep ravijn,
Een rug die niets kan dragen, een brug, net iets te klein,
Een weg, maar onbegaanbaar, een pad, nog lang niet af,
Een gids, maar onverstaanbaar, en ginds: een gapend graf.
Ik zie geen hand voor ogen, ik voel geen vreugde meer –
Maar toch zal ik verhogen de opgestane Heer!
Ik leef met Zijn geboden, Hij schreef ze op in mij:
Hij bleef niet bij de doden, mijn levenslicht is Hij!
Ik zie een berg van vrede, een heuvel van geluk,
Mijn strijd ten eind gestreden en al mijn jukken stuk!
Al ziet gij niets voor ogen, al blijft de hemel ver,
O zing! – en zienderogen verschijnt er toch: een ster!
A.F. Troost