Voor ogen die het donker zagen
De Heer zegt niet, dat je maar niet moet huilen,
dat het er nu op aan komt, sterkt te zijn.
Hij weet toch Zelf wat zwakheid is, en pijn?
Mijn kind, zegt Hij, kom nu maar bij Mij schuilen.
De zegt niet, dat je maar niet moet vragen,
en dat je flinker zijn moet dan je bent.
Hij heeft toch Zelf óók het ‘waarom’ gekend?
Mijn kind, zegt Hij, laat Mij maar helpen dragen.
De Heer zegt niet, dat niemand zal begrijpen
hoe zwart de nacht van eenzaamheid wel is.
Was Hij niet eenzaam in de duisternis?
Mijn kind, zegt Hij, laat Mij je hand maar grijpen.
De Heer zegt niet: waarom zou je nog werken,
nu toch je leven haast geen doel meer heeft.
Is Hij, die stierf, dezelfde niet die leeft?
Mijn kind, zegt Hij, Ik zal je Zelf wel sterken.
Dien de Haan