Vragenrubriek09.05.2025
In deze rubriek gaat ds. Van den Berg, in samenspraak met de kerkenraad, in op vragen die door gemeenteleden zijn gesteld naar aanleiding van prediking, de gemeenteavond van jl. november en/of het conceptbeleidsplan 2025-2029. De gestelde vragen worden anoniem behandeld. Meer informatie hierover vindt u in het kerkblad van jl. januari.
Dit keer staan we stil bij een vraag van een vraagstelster die het volgende aan ons schreef: “Iemand vroeg aan mij: Mag je bij jullie kerk als je anders geaard bent belijdenis doen en aan het avondmaal gaan? Ik heb deze vraag vervolgens tijdens het huisbezoek aan de ambtsbroeders voorgelegd. Hun antwoord was toen: ‘het ligt eraan of je praktiserend bent’. Maar raak je daarmee niet de persoon heel erg in zijn "zijn"? Mogen wij als christenen hierover een oordeel geven?”
Reactie: Er worden hier een aantal vragen gesteld. En niet zomaar vragen. Vragen die gaan over iemands ‘zijn’. Heel terecht dat de vraagstelster daar in de vraagstelling ook de vinger bij legt. Daar moeten we ons altijd goed bewust van zijn: we hebben het hier niet over iets, maar over medemensen. En hier gaat het ook nog eens over medemensen die vaak al geruime tijd in stilte een heel traject van (geloofs)worsteling en onzekerheid, van (zelf)afwijzing en (zelf)aanvaarding achter zich hebben liggen. En ook al is er in onze samenleving op dit vlak in de voorbije decennia veel veranderd, wil dat nog niet zeggen dat het ‘uit de kast komen’ nu gemakkelijk is. Wanneer mensen binnen de gemeente hierin (vaak eerst in vertrouwen) openheid zoeken, vraagt dat om uiterste zorgvuldigheid, bewogenheid en vooral veiligheid. Datzelfde geldt voor de manier waarop wij over dit onderwerp spreken, vragen stellen en ook –voor zover dat mogelijk is– antwoorden proberen te formuleren. Wat is het belangrijk om daarbij voortdurend te rade te gaan bij onze meelijdende en empathische Hogepriester in de hemel! Hij slaat vol ontferming het oog op hen die bij Hem geborgenheid en kracht zoeken. Als gemeente weten we ons geroepen om ook hierin op onze Hogepriester te zien en Hem daarin te volgen.
Christus leert ons dat we altijd, voor onszelf en voor onze medemens, onderscheid moeten maken tussen ‘de zonde(n)’ en ‘de zondaar’. En aangezien we van Jezus lezen dat Hij ‘zondaars ontvangt en met hen eet’ (Lukas 15:1), dient de kerk/gemeente ook die gestalte te hebben. Dat sluit het gebroken mens-zijn dus niet allereerst buiten, maar juist in. Daarom is het een misvatting dat er in de kerk geen plaats zou zijn voor mensen die ‘anders geaard’ zijn. Zonder nu het één of ander te willen kwalificeren, geldt toch van ieder mens dat hij op enigerlei (of moeten we zeggen: op velerlei) wijze(n) ‘anders’ is dan dat God oorspronkelijk met de mens voor ogen had? Maarten Luther zei eens: ‘De kerk is een ziekenhuis vol hulpbehoevende patiënten’. De kerk is juist de plaats waar mensen met hun gebrokenheid, met hun zonden en wonden, heil mogen zoeken en vinden. Dus is in de basis het antwoord op de eerste vraag die de vraagstelster gesteld kreeg: Ja zeker wel! Ieder (ongeacht welke seksuele oriëntatie of identiteit) die gelooft dat de Heere Jezus Christus de Zoon van God is en dat Hij voor zondaren gestorven is en ook is opgestaan uit de dood, die mag in de Hervormde Gemeente van Onstwedde belijdenis doen, aan het avondmaal deelnemen en ook, wanneer daartoe geroepen, een ambt bekleden.
Was het antwoord dat op huisbezoek gegeven is dan onjuist? Nee, dat niet. Wel komt het antwoord, zoals geformuleerd door de vraagstelster, mogelijk “kort door de bocht” over. Want moet niet elke gelovige (ambtsdrager of niet-ambtsdrager) met de apostel Paulus bekennen geregeld ‘een praktiseerder’ te zijn van onheilige dingen? “Want wij weten dat de wet (Gods Woord en wil) geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. (…) Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont. (…) Als ik het goede wil doen, is het kwade dicht bij mij.” (Rom. 7:14, 18 en 20) Paulus verzucht niet voor niets: “Naar de innerlijke mens verheug ik mij in de wet van God. Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert en mij tot een gevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?” (Rom. 7:22-24) We moeten dus oppassen dat we met dat woordje ‘praktiseren’ niet lichtvaardig omgaan, maar laten we beseffen dat dát woord op ons aller leven van toepassing is. De homofile priester Antoine Bodar zegt terecht in het boekje ‘Ongeordende liefde’ dat ‘zonden op seksueel gebied niet sterker moeten worden afgekeurd dan de zonden van onrecht, graaizucht, gierigheid.’ Geen christen hoeft zich dus wat dat betreft ‘beter’ te voelen. Laten we allemaal, ook ten opzichte van elkaar, onze plaats weten!
Voorgaande neemt echter niet weg dat wat God in Zijn Woord zonde noemt, ook zonde is en blijft. Ook als het hier om gaat laten we graag ervaringsdeskundige Bodar aan het woord, als hij schrijft: ‘Ik zou in het spraakgebruik graag het onderscheid weer ingevoerd zien worden tussen homofilie (seksuele gerichtheid) en homoseksualiteit (het uitleven ervan). Dat bespaart alvast een hoop verwarring. Want het eerste betekent dat er eerlijk voor de geaardheid uitgekomen wordt (belijdend), het tweede betekent dat er ook in geleefd wordt (praktiserend).’ Het eerste is niet zoals God het oorspronkelijk bedoeld heeft, noem het ‘gebrokenheid als gevolg van de zondeval’, maar dat geldt voor heel veel dingen in het huidige bestaan. Het tweede is echter ‘actief tegen Gods wil ingaan’, zegt Bodar. In het boekje ‘Ongeordende liefde’ vertelt hij hoe hij in de weg van geloof en bekering en het liefkrijgen van Christus vanuit overtuiging heeft leren breken met het tweede, homoseksualiteit. ‘Wat minder groot was, moest wijken voor wat groter was. In de genade van God vond ik kracht. De liefde is gebleven, maar de uiting ervan kon niet meer op de wijze zoals daarvoor. Het heeft me wel een aantal jaren gekost om daar overheen te groeien. Een rouwproces.’ Bodar waarschuwt ervoor dat ‘de Bijbel niet net zolang moet worden bewerkt, totdat we erin gevonden hebben dat ‘het mag’. Gods ideaal blijft het ideaal, al is de praktijk nog zo anders.’
Als kerkenraad willen wij altijd de mensen pastoraal nabij blijven. Juist ook in strijd, aanvechting en worstelingen moeten we altijd proberen naast elkaar te blijven staan. Hoe zullen we anders elkaar kunnen bijstaan?
Dat laat echter onverlet dat we ook geroepen zijn om de Bijbel uit te leggen, ook wanneer deze leert dat een relatie tussen twee mensen van hetzelfde geslacht niet Gods wil en bedoeling is. Daarbij hebben we altijd te vermelden dat de Heere barmhartig is. Hij wil zondaren hun zonden vergeven, maar zegt daarbij ook: ‘ga heen en zondig niet meer’ (Joh. 8:11). Dat zegt Jezus tegen een vrouw die juist ook op seksueel gebied een zondig verleden had. Het betekent: ‘vervolg je levensweg, maar wel anders dan hiervoor’. De Heere wilde haar en ook onze eerdere zondige levenswijze vergeven, maar Hij vraagt tegelijk ook om te breken met die zondige levenswijze.
Wanneer gemeenteleden ervoor kiezen om tegen de orde van de natuur, van de schepping en van wat Gods Woord zegt, hun leven in de praktijk vorm te geven, dan moeten we zoals Bodar zegt (even als bij andere zonden) eerlijk tegen elkaar zeggen: ‘U hoort wel bij de gemeente, maar u zult toch moeten leren om terughoudend te zijn. Want homoseksualiteit is niet wat God ten diepste wil’. Wanneer wij ons eigen ‘willen’ –waar deze ook uit voorkomt– willens en wetens boven Gods ‘wil’ plaatsen, dan is het onze roeping om elkaar daarop aan te spreken en waar mogelijk ook elkaar de helpende hand te bieden. In het uiterste geval, wanneer iemand daarin onbekeerlijk blijft, is de kerkenraad geroepen om daar ook consequenties aan te verbinden (bijv. géén belijdenis doen, niet deel mogen nemen aan de sacramenten, géén ambt mogen vervullen). Want God is de norm en Zijn (!!) oordeel luidt: Ik wil het niet. Daar moet ons ‘geweten’ zich toe leren verhouden (ook w.b.t. kuisheid, zie o.a. 2 Kor. 6:6). In de genade van God ligt voor ons allemaal de kracht om tegen de zondige verlangens van ons vlees te strijden en deze ook telkens weer te overwinnen. Vandaar ook dat Paulus aan het einde van Romeinen 7 het uit kan roepen: “Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere” (Rom. 7:25). Het geldt daarom voor elke gelovige: welkom in de strijd!