Het hart van de reformatie07.10.2023

(i.v.m. 31 oktober, Hervormingsdag)


Luther heeft het hart van de zaak van de Reformatie van binnenuit beleefd. Anders gezegd: eerst voltrok de reformatie in zijn eigen hart en leven. Dr. W.J. Kooiman beschrijft dit innerlijke proces op pakkende wijze. “Tweemaal was de bliksem ingeslagen in het leven van de jonge Luther. Eenmaal onderweg en eenmaal toe hij bij het altaar stond en door de heiligheid van God blind werd geslagen. Hierdoor gedrongen kon hij niet anders dan een moeilijke weg gaan om tot het licht te komen. Hij was gevangen in een barrière van ‘vrees voor de Heere’ (2 Kor. 5:11) en hij was opgesloten binnen donkerder muren dan die van het Augustijner klooster. En dit is de centrale vraag die hem plaagde: hoe kom ik eruit? Hoe krijg ik een genadig God?

Hier is iemand die ontdekte, dat hij zichzelf niet kan redden. Hij kan niet uit zichzelf komen. Hij beseft dat een mens in laatste instantie gebonden is aan en gevangen is in ‘zijn eigen ik’. Luther heeft voor het begrip ‘zonde’ een omschrijving die dit duidelijk maakt: de mens is een gekromd mens, toegebogen naar zichzelf, die zijn middelpunt vindt in zichzelf. Alles draait om het ‘eigen ik’, dat is zijn zonde. Luther heeft geprobeerd om langs allerlei wegen ‘uit zichzelf te komen’, verlost te worden van de schuld van het egoïstisch bestaan. Goed zou een mens pas zijn als hij uit vrije wil en met vanzelfsprekende vreugde een volkomen zuiver leven leidde. Maar wie doet dat? Wie kan dat?

 

Hij koos zich 21 heiligen, drie voor elke dag van de week. Hun goede werk, hun voorbede zouden moeten helpen. Maar ze konden Luther niet vertegenwoordigen bij God en God niet bij Luther. Vervolgens greep hij de gelegenheid aan om naar Rome te reizen, om daar de heilige plaatsen te bezoeken en de generale biecht te doen. Ontnuchterd en teleurgesteld kwam hij terug. De religie die hij daar aantrof was een bedrijf geworden, verzakelijkt en ongeestelijk. Hij kwam er geen stap verder mee, in tegendeel.

In het klooster te Wittenberg, waar hij na de reis naar Rome werd geplaatst, kreeg Luther een aanstelling in het hoogleraarsambt aan de universiteit van Wittenberg. Het ging om de leerstoel voor bijbelse exegese. Stellig hoopte Luther dat de concentratie op ‘Schriftstudie’ en het goede werk dat hij hier mocht verrichten door anderen met het Evangelie te dienen, hem in zijn eigen zoektocht zou helpen. Ook het biechten liet Luther niet na. Het gebeurde op enig moment dat hij zelfs zes uren aaneen aan het biechten was. Von Staupitz, zijn biechtvader, sprak hem daaropvolgend ernstig aan en zei: nu moet het ophouden. Biechten schijnt voor jou nog nodiger te zijn dan eten en drinken. Je bent veel te veel met jezelf bezig! Ik zal je nog meer werk geven, zodat je minder tijd hebt op met jezelf bezig te zijn. Zogezegd, zo gedaan. Het was een moedige daad van Von Staupitz, om een man die op het punt stond een zenuwinstorting te krijgen, met meer werk te belasten. Verzet van Luthers kant baatte niet; hij had zijn overste te gehoorzamen. En dáár en toen, bij de bestudering van de Bijbel, is Luther het licht opgegaan. Feitelijk door één uiterst existentieel woord gebeurde het: ‘gerechtigheid’. Vollediger: ‘Gods gerechtigheid’.

                                                                                                                                                                                                                                                                                                             

Wat er gebeurde, heeft Luther zelf als volgt vertelt tijdens een van zijn tafelgesprekken: ,,Ik stond maar, en ik klopte maar of er niet iemand was om open te doen en er was niemand die opendeed. En toen, in een laatste benauwdheid voor de verdoemde rechtvaardigheid van de Eeuwige, waaraan ik absoluut dreigde ten onder te gaan, brak de bevrijding door.” Luther ontdekte door Schrift met Schrift te vergelijken, dat Paulus met het woord ‘justitia’ niet die gerechtigheid bedoelt, die God van de mens eist, maar de rechtvaardigheid die Hij de mens schenkt die zich op hoop van genade aan Hem overgeeft. In de voorrede op zijn verzamelde werken, die een jaar voor zijn sterven wordt uitgegeven, heeft Luther de betreffende avond beschreven waarop deze bevrijding doorbrak. Nu nog is het aangrijpend dit verslag te lezen. Het is enerzijds het verhaal van een ‘wetenschappelijke vondst’ (taalkundig), maar tegelijk is het een getuigenis van een mens die gered werd. ,,Ik haatte dat woord ‘gerechtigheid’, want het vervloekte en verdoemde mij. Ik zei tegen God: houdt U dan nooit op mij te plagen met Uw toorn? Maar ik hield niet op te bonzen tegen dat woord van Paulus: de rechtvaardige zal uit het geloof leven. En toen ineens, zag ik het! Wij leven, ik herhaal, wij lèven… niet door óns doen maar door Góds schenkende gerechtigheid in Christus. Toen mijn ogen daarvoor opengingen, werd de tekst van Paulus voor mij tot een deur van het paradijs.””

Met deze ontdekking is de kern van de zaak van de Reformatie getekend. Luther heeft ontdekt en ervaren dat een mens in deze wereld geen veilig tehuis heeft en ook nergens in deze wereld beschutting kan vinden voor God, dan alléén in Christus (Solus Christus). Hij heeft ontdekt dat ook de kerk zélf geen redding kan bieden,  maar Christus alléén. En mens ontvangt alléén door het geloof in Christus redding, zaligheid. Dát Evangelie, die verkondiging diende de kerk te brengen. Daartoe was zij geroepen en bij die roeping heeft Luther de kerk vanaf dat moment bepaald. Hij kon niet zwijgen over wat hij ontdekt had.

                                                                                                                                         

Anno 2023 is de roeping van de kerk geen andere dan deze. Waar wij het geloof in Christus van harte delen met Luther, laten ook wij vandaag over deze enige deur van het paradijs niet zwijgen!     
                                                                                  Ds. G. van den Berg