Mijn hulp is van de Heere

Tekst: Psalm 121: 2a
"Mijn hulp is van de HEERE.”

Psalm 121 behoort tot de zogenaamde Pelgrimsliederen, 120-134. Letterlijk: Hammaäloth, lied van de opgangen, opklimming. Waarschijnlijk werden deze Psalmen gezongen door pelgrims die tijdens de jaarlijkse feesten naar Jeruzalem trokken.

Vs. 1: Je ziet de mensen onderweg gaan. Op naar Jeruzalem: de Godsstad ligt op bergen. Daarvandaan verwacht men hulp, want daar woont de HEERE. We worden opgeroepen niet te steunen op mensen, aardse hulpmiddelen. Vgl. Psalm 146: ‘vest op prinsen geen betrouwen… Zalig hij die in dit leven…’
Ondertussen is dit wel snel gezegd, maar: het zit in ons mensen om het niet bij de HEERE te zoeken. Hoe is dat bij u en jou? ’t Is een belijdenis: niet zomaar geleerd, maar levenslange les. Die God door Zijn Geest wil leren.
Jawel, maar ondertussen ben ik maar wat blij, met alle hulp en steun van mensen om me heen nu. En soms denk ik: waar is God? Ziet Hij mijn moeite wel? Dan toch, geliefde gemeente: in stil vertrouwen gaan. En: hef je ogen dan op omhoog, zoals de psalmdichter doet.
In het vertrouwen op de HEERE, worden we aangemoedigd, door die toevoeging: “die hemel en aarde gemaakt heeft.”, v.2b. Hij is almachtig Hij heeft de wereld uit niets voortgebracht. Hij alleen, slechts door het spreken van een woord. En alles was zeer goed. Daarom heeft de HEERE genoegzame macht, hoe groot onze benauwdheden en moeilijkheden ook zijn, om ons te helpen en te steunen. Hij kan hemel en aarde gebruiken, om ons te helpen of ze weerhouden om ons te schaden. Het is alles in Zijn hand. Wat een bemoediging mag dat zijn, ook vandaag!
In vs. 3-8 spreekt de pelgrim zichzelf toe. Hij spoort zichzelf aan tot geloof. We lezen dan wat de inhoud van de hulp van de HEERE is: bewaring. Tot zes keer toe lezen we ervan: 3x bewaren en 3x Bewaarder. Dit wijst op Gods vaderlijke zorg. Zijn voorzienigheid.

Vs. 3 zegt ons dat op de levensreis de voet van de pelgrim staande wordt gehouden. Toen letterlijk: gevaarlijke wegen naar Jeruzalem. Nu geestelijk: op de glibberige paden van een beproefd en moeitevol leven, is deze zegen van bewaring en ondersteuning onwaardeerbaar. Verdriet en gemis kunnen je overmannen. We kunnen zomaar struikelen in geloof. ‘Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle.’ Dan weten: de HEERE zal daarvoor bewaren. ‘Hij is, al treft u ’t felst verdriet, uw Wachter die uw voet voor wankelen behoed.’

Vs. 4,5 tonen dat Hij, die de beschermer is van Zijn volk in het algemeen, Zich verbonden heeft om de Bewaarder van iedere gelovige afzonderlijk te zijn. ‘De Bewaarder van Israël’ is ook ‘uw Bewaarder’. De Herder van de kudde is ook de Herder van ieder schaap en zal er zorg voor dragen dat niet één van hen verloren gaat, Joh. 10:28. Kent u zo de HEERE persoonlijk als uw Bewaarder? Het is niet genoeg om ‘bij de kerk te horen’…!
Hij is een waakzame Bewaarder. De HEERE sluimert of slaapt niet. Geen moment van het leven hoeft Gods kind bevreesd te zijn. Ook niet wanneer er een doodstijding komt. Ongeneeslijk ziek: u gaat naar het hospice. Ook dan slaapt de HEERE niet. Als wij moeten waken bij een geliefde, waakt de HEERE mee.
Hij is tot schaduw aan onze rechterhand, dat is: bescherming tegen gevaar. Tegen zon en maan: de HEERE bewaart in het kwaad wat voortkomt uit zowel tegenspoed als voorspoed. De vertwijfeling door verdriet, en de lichtzinnigheid door vreugde. Op allerlei wijze kunnen wij mensen de HEERE uit het oog verliezen, maar Hij bewaart!

Vs. 7,8 zeggen zelfs: De HEERE bewaart tegen alle kwaad: Het kwaad dat we vrezen zal Hij voorkomen, en het kwaad dat we meemaken zal Hij heiligen, wegnemen of verlichten. Kent u daar iets van: in al uw wegen en omstandigheden is de bewarende Hand van de HEERE er?! Hij zal bewaren op al onze wegen. ‘Uitgaan en ingaan’: dagelijks werk. Heel het leven door. Ook als gemeente in vacante periode. Ook: in leven en in sterven. Als we het aardse leven binnenkomen, en als we het moeten verlaten. Wat een troost mag dat zijn! ‘Gij zult mij leiden door Uw raad, … opnemen in Uw heerlijkheid.’

Is dat nu alles vanzelfsprekend? Nee, laten we daar niet onduidelijk over zijn. Gods vaderlijke zorg, gaat over Zijn kinderen. Zijn bewaring over Zijn volk. Bent u kind van God? Behoort u tot Zijn volk?
Hoe kan dat, vraagt u? Lees dan nog eens vers 1: ‘Ik sla mijn ogen op naar de bergen’: is Moria. Waar Abraham zijn zoon Izak moest offeren. Maar de HEERE voorzag in een lam. Waar later de tempel stond, waar de offers gebracht werden, als teken van Verzoening. Jeruzalem, waar Jezus Christus aan het vloekhout hing. De Zoon van God. Als offer voor de zonde. Onze zonde. Waar Hij verzoening aanbracht. Waar Hij Gods bewaring moest missen. Alleen door Hem, en het geloof in Hem is daar de bewaring van de HEERE. Dan leert de Geest ons waarlijk belijden: mijn hulp is van de HEERE. 

Ds. N.F.L. de Leeuw, VDM