Hij is (...)

Meditatie n.a.v. Psalm 121

Het is het nog vroeg in de morgen. Sterren twinkelen aan de hemel en de maan ‘schijnt’ als een helder licht in de duisternis. Ver weg, achter de bergen, begint het morgenlicht reeds te gloren. Zacht ruist op de achtergrond het stromende water van de bergbeek. We verblijven op het moment van schrijven in Oostenrijk. Vanaf het balkon van onze vakantiewoning zijn in het donker de contouren van de bergen rondom ons goed zichtbaar. Alles bij elkaar een indrukwekkend schouwspel.  

’t Is eigenlijk een gewoonte van me om, als ik de slaap niet zo kan vatten óf wanneer ik vroeg wakker wordt, stilletjes naar buiten te gaan om te genieten van de stilte. Letterlijk ‘stille tijd’. En als vanzelf denk ik dan altijd aan de woorden van Psalm 121. Die bekende psalm waarin ook gesproken wordt over ‘de bergen’, en van ‘de zon die overdag niet zal steken’ en ‘de maan in de nacht evenmin’. Maar waarin het toch vooral gaat om Hem Die dag en nacht wakker is en heel actief ‘waakt’ en ‘bewaart’.
 
Ondertussen dwalen mijn gedachten naar Onstwedde. Door de God van Psalm 121 weten we ons aan elkaar verbonden. En of we nu in het buitenland zijn of thuis in Groningen; of we nu in dagen van rust en vrede leven of dat –heel anders– (fel) verdriet ons leven vervult: voor alle omstandigheden geldt nu juist wat het tweede couplet van de berijming van Psalm 121 vermeldt …‘Hij is (…)’. Die twee kleine woordjes… die haken en raken! In bergen en in dalen, in Oostenrijk en ‘in platland’: ‘Hij is’!

In deze twee woorden uit de berijming, klinkt de heerlijke Naam door van de God van Israël: JHWH – Ik ben! En de pelgrimdichter van Psalm 121 wist het maar al tegoed: naar Hem ben ik onderweg. En niet alleen dat; het is nog sterker! Met Hem ben ik onderweg. Wat een heerlijke en indrukwekkende werkelijkheid is dat, als je daarvan door ’t geloof weten mag in je leven. Wat zijn we toch onvoorstelbaar bevoorrecht dat we gelovig mogen weten dat Hij, de HEERE, (er) is. Niet alleen een neutraal ‘er zijn’, als een bestaande werkelijkheid. Dat ook. Van Hem geldt immers niet ‘Hij was’. Zoals eens in één van onze zomervakanties een meisje van 9 jaar oud dat zei. Ze stond met haar ouders naast ons op de camping en speelde met onze jongens. Ze zag ons bidden en uit de Bijbel lezen, ze hoorde ons soms zingen en zag ons op zondagmorgen naar de kerk gaan. En ze vroeg ernaar en zei: “Waarom doen jullie dat? God is toch allang dood?”. Zij dacht bij ‘God’ aan een stokoud iemand die inmiddels letterlijk ‘vergaan’ is. Iemand waarvan geldt: ‘Hij was’. Mooi om haar te mogen vertellen: nee, het is niet ‘Hij was’, maar het is ‘Hij is’. Want onze God is! Hij leeft en Hij regeert en is de Almachtige. Niet alleen ver weg, hoog boven die majestueuze bergen, achter de horizon van de zee of achter die hoge sterrenhemel. Niet alleen als ‘de grote Schepper van hemel en aarde’, maar ook heel dichtbij: ‘Ik ben’.

In Zijn schepping, in de natuur om ons heen. In de Bijbel, Zijn Woord waarin we Zijn genadevolle stem elke dag weer mogen horen. Maar ook is Hij die God Die door Zijn Geest in ons hart en leven wil wonen. Heel concreet, heel werkelijk. Maar vooral ook een ‘er zijn’, heel gekwalificeerd. Want juist dat is waarbij psalm 121 de vinger legt.  Het ‘zijn’ van onze God blijkt uit Zijn betrokkenheid; uit Zijn bruisende, behulpzame activiteit. De dichter zegt: Hij is –als een wachter– waakzaam, werkzaam en effectief!  

Het valt me geregeld op dat juist met dit laatste veel reformatorische christenen in Nederland moeite hebben. Kennelijk is het moeilijk geworden om concreet te spreken over ‘Gods aanwezigheid’. Velen vinden het voor zichzelf moeilijk om Gods presentie in eigen leven gelovig te verwachten, te zien en te belijden. Dat is niet alleen jammer, maar vooral ook erg en armzalig. Want daarmee leven we ver onder de maat. Want en óf God actief aanwezig is en actief aanwezig wil zijn in ons leven! In het bijzonder in deze dagen van rust en ‘recreëren’, waarin we onze tijd  doorbrengen in de natuur, zie ik dat –meer dan anders– nadrukkelijk in de schepping. God is overal om ons heen. Door het geloof zien wij dat geen van de wonderen in de natuur –in het klein en in het groot– op zichzelf staan. Het getuigt alles van Hem, Die hemel en aarde gemaakt heeft én onderhoudt. En daar bovenuit spreekt de HEERE (zon)dag aan (zon)dag zo genadevol tot ons en zeer geregeld betuigt Hij het door middel van de sacramenten: ‘Ik ben!’. ‘Ik ben de HEERE uw/jouw God!’. Telkens weer maakt Hij door Woord en Geest Zijn overvloedige rijkdom bekend van het evangelie van Jezus Christus. Over concrete presentie gesproken!

De psalmdichter van Psalm 121 zegt: Hij Die is, Die altijd wakker is om over ons te waken… ,,van Hem is mijn hulp. (…) Zie, de bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen. De HEERE is uw Bewaarder!”
Prachtig hoe pastoraal het in de berijming is verwoord: ‘Hij is (…) uw/jouw Wachter, waarop u/jij hopen mag’. Bij de dichter treffen we dus geen spoor van vaagheid of onduidelijkheid aan over Gods aanwezigheid en betrokkenheid. En dat niet slechts alleen met betrekking tot zichzelf, maar ook met betrekking tot zijn volksgenoten. Niet slechts voor de enkeling, maar de HEERE is God van Israël als volk. Wij zouden vandaag zeggen: Hij is de HEERE van de gemeente. En ik haast mij om er in geloof aan toe te voegen dat niet alleen ‘Zijn volk’ valt onder Zijn waakzame, werkzame en effectieve almacht… maar ook heel Zijn schepping! Is dat geen pastorale toonzetting? Op de genadevolle almacht van God “mogen u, jij en ik hopen”! Van Hem kunnen we nu nooit teveel verwachten!

Sommigen kunnen met het woordje ‘geloven’ niet zo goed uit de voeten. Want  zeggen ‘ik geloof’, dat klinkt zo massief, zo overtuigd, zo vast en zo zeker. In Zeeland heb ik geregeld mensen het horen zeggen: “Of ik echt geloof? Dat durf ik niet te zeggen. Maar hopen op God, dat doe ik wel! Want ik weet dat ik zonder Hem niet kan.” Nu: zó hopen, dat is een gelovig hopen! De psalmdichter zegt hier: zó op God hopen, zó op/met God rekenen dat mogen we nu altijd (leren) doen! Omdat Hij het gezegd heeft en nog telkens weer zegt: “Ik ben de HEERE uw/jouw God!”.

Zonder dat hopen, zonder dat geloof in Hem, zonder een afhankelijk en gehoorzaam leven in verbondenheid aan Hem … ben je rampzalig arm. Want buiten Hem is je ziel niet bewaard. Wat een aangrijpende werkelijkheid dat zovelen in de wereld, dichtbij en ver weg, Hem niet (er)kennen. Zich zelfs niet realiseren dat Hij een bestaande werkelijkheid is.

Psalm 121 is een pelgrimslied dat gezongen werd op weg naar de tempel in Jeruzalem. En iedereen mocht dit lied horen. Er klinkt een hartelijke en royale uitnodiging in door tot allen die het horen. Om ook tot deze HEERE te gaan en vooral ook om met Hem te gaan: ‘Kom ga met ons, en doe als wij!’
Laten wij –in vakantietijd en in het volle leven, als jongeren en ouderen– toch ook zó  als hoopvolle pelgrims leven. Als levende getuigen, overtuigd! Niet van onszelf… maar van Hem Die is! Van Hem Die genadevol waakt en bewaart, altijd en overal. Om Hem gaat het en ik zie er naar uit om, ná de vakantieperiode, in uw midden van Hem te mogen getuigen. Verwachtingsvol en in afhankelijkheid van de HEERE. Hopend dat vele jongeren en ouderen te Onstwedde het, met de pelgrimdichter van psalm 121 en met de kerk van alle eeuwen, leren meezeggen en -zingen: onze hulp is van de HEERE… Die is, Die was en Die komt. Hij is ’t die ons leven leidt en onze ziel bewaart in eeuwigheid.

Ds. G. van den Berg