De schat in de akker

Tekst:  Matt. 13 : 44

Daar staat een man op de akker en werkt met hak en spa. Het is niet zijn eigen land. Het wordt ons niet verteld of hij pachter is of dagloner. Moeizaam is het werk, diep moet de aarde omgewoeld worden. Ineens wordt de eentonigheid van de arbeid verbroken door een merkwaardige klank. Het klinkt hol, de man staat een ogenblik stil. Hij slaat nog eens op dezelfde plaats. Duidelijk, daaronder is iets anders dan harde grond. Er ligt iets begraven, zou het een schat zijn, waarvan je zo dikwijls hoort, begraven in oorlogstijden? Hij werkt nu met verdubbelde inspanning, nog een paar minuten en hij reikt in de diepte en brengt een kistje naar boven. Het deksel eraf en dan: De man staat verblind. Goud, goudstuk naast goudstuk fonkelend in de zonneschijn. Met sidderende opgewonden hand graait hij erin: goud, goud tot op de bodem. Dan komt er half schrik, half geluk over hem. Wat nu te doen? Dan weet hij het, voorzichtig kijkt hij rond zich, geen mens in de nabijheid, hij neemt het kistje weer en verbergt, begraaft het opnieuw. Weer in het gat, zo diep het maar kan, aarde erover, niemand zal kunnen vermoeden, wat eronder verborgen ligt. Hij gaat naar huis, gaat naar de eigenaar van het land. De som ervoor gevraagd ligt hoog, te hoog voor hem. Hij moet de akker hebben, alles ervoor opgeofferd, huis, schuur, alles wat hij heeft. Hij kan ook alles ervoor geven, want in gedachten ziet hij het goud fonkelen. Hij zal alles duizend- duizendmaal terug kunnen kopen. Wat betekent zijn bezit tegenover die schat? Als ik die heb, dan heb ik verder niets nodig, want dan heb ik alles. "En van blijdschap over dezelven gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt dienzelven akker". Wanneer wij de betekenis van deze gelijkenis willen zoeken, dan mogen wij buiten beschouwing laten de vraag, die bij ons opkomt: Had de vinder de eigenaar niet van de aanwezigheid van de schat in kennis moeten stellen? Hoe belangrijk deze vraag ook is, daar gaat het hier niet om. Het gaat om de tekening van de Here Jezus Christus, dat iemand als het ware het Koninkrijk der Hemelen vindt doordat het gepredikt wordt, dus midden in deze wereld is, misschien voor vele verborgen, maar niet voor deze werker. Het wordt hem geopenbaard, hij ziet de waarde van dat rijk, omdat Gods genade hem de ogen ervoor opent. Hij vindt het zonder er zelf moeite voor te hebben gedaan. Hij kende het niet en ziet nu de betekenis ervan. Het wordt hem zelfs zoveel waard, dat hij er alles voor wil offeren. Hier vindt een mens, met de aarde aards, met de wereld in duisternis gehuld, het grote licht. Het Koninkrijk der Hemelen wordt een begeerde zaak voor de zondaar. Want het betekent verlossing uit de slavernij van zonde en dood en burgerschap van het Rijk, waarvan Jezus de koning is.

Wij zijn dan toch eigenlijk klaar met deze gelijkenis, want de handeling van de vinder, het kopen van de akker laat zich toch moeilijk in verband brengen met het verwerven van het Koninkrijk der Hemelen. Dat is toch Gods grote gave aan een verloren wereld. Ik breng U in herinnering het woord van Jesaja. "Neig Uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven, want Ik zal met u een eeuwig verbond maken en u geven de gewisse weldadigheden van David". Het boek der Openbaring zegt ons: "Ik zal de dorstige geven uit de fontein van het water des levens om niet". De vraag aan ons wordt dan of wij reeds die schat gevonden hebben, hebben wij reeds deel aan het koninkrijk Gods en Zijn Gerechtigheid? Zalig zijt ge, wanneer het uw deel is, als de man in de gelijkenis moogt ge u daarover verblijden. Zo groot als het goed, dat voor u is weggelegd, mag en zal ook de vreugde zijn binnen in u.

Wanneer ze echter die schat missen, missen wij alles, wacht ons geen hemelrijk, maar een eeuwig verderf. Wanhoop echter niet, wanneer u het gemis voelt in uw leven. Het verborgene moet gezocht worden, gezocht niet met wroeten en graven, niet met kopen en verkopen, andere middelen dienen aangegrepen. God vraagt gevouwen handen, gebogen knieën en een verbrijzeld hart. "Al wat u ontbreekt, schenk Ik zo gij het smeekt mild en overvloedig". Eerst de schat gevonden en dan de rest want ik geloof niet, dat het vervolg van onze tekst zonder betekenis is voor ons. Het zegt ons: "Het Koninkrijk der Hemelen, het Christen zijn is zo iets heerlijks, het is waard, dat men daarvoor alles over heeft". En als men niets meer heeft dan Jezus alleen en in Hem alleen het Koninkrijk de Hemelen, dan nog heeft men de beste ruil gedaan en bezit men meer dan anderen, die de schatten dezer wereld in hun bezit hebben.
Alles, wat hij heeft. Ik wenste, dat wij ze konden zien, die grote schare, die voor hun Heiland en hun geloof alles, niet alleen have en goed, maar ook hun leven gegeven hebben, die grote schare van bloedgetuigen van alle tijden, van Stefanus en Paulus tot hen, die in onze dagen bezweken zijn onder vervolgingen, zij gaven alles.
Dat moeten wij over hebben voor het Koninkrijk Gods. Het is gemakkelijk om neer te schrijven, maar denk er eens aan wat het betekent, denk er ernstig over na. Vrijwillig, volkomen vrijwillig zijn leven, zijn alles hier op aarde te geven, want met het leven is toch alles weg, wat wij hier hebben. Vrouw en kind, vader en moeder, have en goed, de blauwe hemel en bonte bloemen, menselijke vreugden en vrienden.... alles, alles is weg. Vrijwillig geven, dan kan het niet anders of die schat moet een ontzaggelijke waarde hebben en een groot geluk moet hen voor ogen hebben gestaan.
Wat is het geweest dat zij Jezus vast mochten houden en met Hem als priesters en koningen Zijn Rijk mochten binnengaan? Maar hetgeen mij gewin was, heb ik om Christus wil schade geacht. Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Jezus Christus mijne Here, om Wiens wil ik al deze dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, zo dacht Paulus er over.

Schijnbaar is de schat zwaar om naar huis te dragen, maar de vinder draagt met blijdschap. Zo draagt de Christen het kruis achter zijn Heiland, zonder klagen, het offer met vreugde gebracht. "Wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken".
Kent ge reeds die lichte last?

Overgenomen uit Hervormd Onstwedde, augustus 1963.